●● Begin 60-er jaren reed ik zes jaar lang, op weg naar school, door het toen al vervallen straatje Jodenkamp. Daar had, vertelde men mij, ooit een Joodse begraafplaats gelegen die de Jodenkamp werd genoemd.

Vestiging van Joden in de stad Groningen

Er is een gezegde in Joodse kring: ‘De eerste eis van iedere Joodse nederzetting is een begraafplaats, daarna een school en vervolgens een sjoel.’

In 1732 komt een zekere Mozes Goldsmit in Groningen wonen en opent daar, met toestemming van de stadsregering, een bank van lening die zich bevond in de Poelestraat in het pand dat later bekend werd als het Concerthuis.

Goldsmit had bij dat contract tevens bedongen dat hij in zijn huis gebedsbijeenkomsten mocht houden – een huissynagoge waar zijn talrijke familieleden hun diensten konden houden. Het begrip familieleden werd ruim opgevat zodat ook Joodse niet-echte-familieleden welkom waren. 

Het ontstaan van het ‘Jodekampje’ in 1827

De kleine groep Joden – ze vormden nog geen officiële Joodse Gemeente – mocht nu in Groningen vrij wonen en bidden. Maar ze wilden er ook begraven worden. Mozes Goldsmit wendde zich, mede namens zijn geloofsgenoten, tot het stadsbestuur met het verzoek: “Aangezien H.Ed.Mog. vrije uitoefening van godsdienst hadden gelieven te verleenen, dat hun nu mocht aangewezen worden een plaatse tot begravinge hunner dooden”.

Burgemeester De Drews bood daarop aan “Een stukje grond ten Oosten buiten de Botteringepoorte en ten Noorden van de Contra Scharpe [Noordelijke stadswal] gelegen, zijnde ongeveer 21 roeden groot, de roede à 14 voeten gerekend, en zulks de roede à drie stuivers jaarlijks”. De Joden moesten die grond zelf “bevredigen en beveiligen en de pachtpenningen promptelijk voldoen”.  [Een roede was 14 à 15 vierkante meter groot.] Maar ze voelden er niets voor om buiten de stadswallen een begraafplaats aan te leggen vanwege de kans op vandalisme en grafschennis.

Veertien jaar later beklaagden de Groningse Joden zich, dat zij tot dan toe nog steeds geen begraafplaats hadden en hun doden naar Appingedam, Pekela of zelfs naar Leeuwarden moesten vervoeren. Dat was in die tijd een moeizame en kostbare onderneming.

Plattegrond van kaart uit 1866 met Joodse begraafplaat

Deel van een kaart uit 1866 met de Joodse begraafplaats (het bovenste rechthoekje).

Maar ze hadden zelf een zeer geschikt terrein gevonden. Dat was het middenterrein van het bolwerk de Ebbingedwinger vlakbij de Ebbingepoort. Er was een grote moeilijkheid want de grond was niet vrij. Hopman Ham had de grond in gebruik, tegen een jaarlijkse pacht van zes gulden. Maar hopman Ham bleek een welwillend heer te zijn, bereid ten behoeve van de Joden 30 roeden van zijn grond af te staan, mits zij van de jaarlijkse pacht vier gulden en tien stuivers voor hun rekening namen. 

De Raad hechtte in 1747 zijn zegel aan de transactie met Ham en zodoende konden de Groningse Joden in het zogenoemde ‘Jodekampje’ hun doden ter aarde bestellen. De naam ‘de Jodenkamp’ werd trouwens pas in 1912 officieel vastgesteld door de gemeenteraad van Groningen.

In 1782 raakte de begraafplaats vol. Er kwam uitbreiding waardoor ruimte ontstond voor 1.300 tot 1.400 graven. In de noordoostelijke hoek van de begraafplaats stond ooit een houten gebouwtje (het metaheerhuisje). Dat deed dienst als onderkomen voor de Joodse rituele handelingen die vooraf gaan aan een begrafenis. In 1786 werd een voor paard en wagens begaanbare weg aangelegd en wateroverlast bestreden. In 1799 betaalde men voor het begraven van een ‘groot lijk’ 1,50 gulden en voor kinderen de halve prijs.

Andere Joodse gemeenschappen in de provincie hadden meestal geen eigen begraafplaats. Het gebeurde daarom dat uit Winsum en Hoogezand illegaal lijken van vreemde of onvermogende Joden werden opgebracht naar de Jodenkamp. Voor de begrafeniskosten moest dan de Joodse Gemeente in Groningen opdraaien. 

Sluiting van de Jodenkamp in 1827

Eind 1826 waren er op de Jodenkamp 800 graven in gebruik zodat er nog ruimte was voor 500 tot 600 graven. Maar de laatste begrafenis daar vond plaats in oktober 1827. De sluiting hing samen met de zware epidemie die in Groningen uitbrak in 1826. Pas later bleek dit een vorm van malaria te zijn die in combinatie met een tyfusepidemie en zeer onhygiënische toestanden (wat gold voor bijna alle grote steden in Nederland). Men sprak toen over de ‘Groningse ziekte’ die aan bijna 10% van de Groningse bevolking (2.844 mensen) het leven kostte.

Zuiderbegraafplaats en Noorderbegraafplaats

Na overleg en op advies van enige Groninger hoogleraren nam het Groningse stadsbestuur het besluit dat uit hygiënische overwegingen geen begrafenissen meer mochten plaatsvinden binnen de toenmalige stadswallen. Buiten de omwalling legde men aan de zuid- en de noordkant van de stad twee nieuwe ruime algemene begraafplaatsen aan. Dat waren de Zuiderbegraafplaats en de Noorderbegraafplaats.

Oude krantenfoto uit 1929  met begraafplaats de Jodenkamp.

Oude krantenfoto uit 1929  met begraafplaats de Jodenkamp.

Iets latere krantenfoto met begraafplaats de Jodenkamp.

Iets latere krantenfoto met begraafplaats de Jodenkamp.

Op 1 november 1827 werd de Jodenkamp officieel gesloten. In 1894 ommuurde men de begraafplaats en voorzag deze van een ijzeren toegangshek om de eeuwige rust te waarborgen en vandalisme te voorkomen. Voorafgaand aan de sluiting was er een nieuwe Joodse begraafplaats buiten de stadsmuren in gebruik genomen.

Deze Israëlitische begraafplaats, zoals de officiële naam luidde, was aangelegd naast de algemene Noorderbegraafplaats aan de Moesstraat. In het dagelijkse taalgebruik sprak men echter altijd over de Joodse begraafplaats aan de Moesstraat.

Beide begraafplaatsen waren in 1827 ingericht en lagen toen ver buiten de vestingwallen net als de toen eveneens aangelegde Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg. Pas in 1872 ontstond de rooms-katholieke begraafplaats, ook gelegen aan de Hereweg in Groningen.  

Bovenstaande luchtfoto uit 1933 laat links beneden de Jodenkamp zien, omgeven door laboratoriumgebouwen en proeftuinen. Er zijn Joodse grafstenen te herkennen binnen de ommuring waarin het toegangshek is geplaatst. Er is bebouwing langs het straatje met de naam Jodenkamp en cokesopslag met een grote gashouder op het terrein van de daar al sinds 1854 gevestigde gasfabriek.

Bovenstaande luchtfoto uit 1933 laat links beneden de Jodenkamp zien, omgeven door laboratoriumgebouwen en proeftuinen. Er zijn Joodse grafstenen te herkennen binnen de ommuring waarin het toegangshek is geplaatst. Er is bebouwing langs het straatje met de naam Jodenkamp en cokesopslag met een grote gashouder op het terrein van de daar al sinds 1854 gevestigde gasfabriek.

Sluiting van de Jodenkamp

Na 1894 raakte de oude Jodenkamp langzamerhand geheel ingesloten door de bouw van het universitair laboratorium (1910 – 1912). In 1927-1928 volgde er nog een verdere uitbreiding. En in het begin van de 50-er jaren ontstond er opnieuw grote behoefte aan uitbreiding van dat laboratorium.

Hierop verzocht de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting het gemeentebestuur van Groningen alle medewerking te verlenen voor nieuwbouw. Hij stelde zich garant voor alle te maken kosten van de verplaatsing. Het zou er in 1953 toe leiden tot de verplaatsing (NIET ontruiming!) van de Jodenkamp. Die vond plaats onder toezicht van de Groningse opperrabbijn A. Prins. Hierbij werd nauwlettend toegezien op de toepassing van de daarvoor noodzakelijke Joodse rituele handelingen.  

● Foto’s van de fotograaf R. Muller over de verplaatsing van de Jodenkamp zijn te zien vanaf blz 13 in een wetenschappelijk verslag over de ontruiming met de naam: Graven op de Jodenkamp.

Een nieuwe locatie voor de Jodenkamp vond men in de noordelijke hoek van de Joodse begraafplaats aan Moesstraat. Deze begraafplaats was al sinds 1909 niet meer in gebruik omdat deze toen vol was. Daarom was er in datzelfde jaar een nieuwe Israëlitische begraafplaats ingericht aan de Iepenlaan  in Groningen. De ingang hiervan ligt tegenover de ingang van de algemene begraafplaats Selwerderhof. Er werd in die beginperiode nog zowel op de Iepenlaan als op de Moesstraat begraven. Was er al een grafruimte  gereserveerd aan de Moesstraat dan kon men daarvan gebruik maken. Nieuwe graven werden aan de Iepenlaan uitgegeven.

De verplaatsing van de Jodenkamp

In de periode mei – december 1954 werden de oude toegangspoort, 55 grafstenen en 234 stoffelijke resten vanaf de Jodenkamp onder rabbinaal toezicht overgebracht naar  de noordelijke hoek van de begraafplaats aan de Moestraat waar een ruimte  was gecreëerd voor de herbegrafenis .

Hier zijn de 55 grafstenen in een vierhoek geplaatst waarin ook het toegangshek van de Jodenkamp is opgenomen. Op de zuilen van het hek zijn drie gedenksteentjes geplaatst met daarop vermeld: ‘Geopend 5507 / 1747’, ‘Gesloten 5587 / 1827’ en ‘Ommuurd 5655 / 1894’.  Achter het hek staat een gedenksteen met Hebreeuwse tekst.

De vertaling hiervan luidt: ‘Op dit veld van wenenden werd begonnen te begraven in het jaar 507 [1747] / en men hield op daar een graf te graven in het jaar 587 (1827) / en er werd daar een muur omheen gebouwd in het jaar 655 [1894]’.

De Locatie-Jodenkamp op de Noorderbegraafplaats

 De Locatie-Jodenkamp op de Noorderbegraafplaats

Herdenkingssteen binnenzijde Locatie-Jodenkamp

Herdenkingssteen binnenzijde Locatie-Jodenkamp

Op de staande gedenksteen achter het toegangshek is naast de Hebreeuwse tekst ook een Nederlandse tekst te lezen. De vertaling van de Hebreeuwse tekst luidt: ‘De doden die verborgen zijn in dit deel van / het huis des levens [= begraafplaats], binnen de grafstenen, / zij waren tevoren begraven in het huis des levens / dat in de mond van allen werd genaamd ‘Jodenkamp ‘ / en zij werden hierheen naar hun eeuwige / rust gebracht in het jaar 714 [1954] / TNSBH’. De letters TNSBH  staan voor de afkorting van vijf Hebreeuwse woorden die in het Nederlands betekenen: ‘Moge zijn/haar ziel gebonden zijn in de bundel der levenden’. De Nederlandse tekst luidt: ‘In dit deel der begraafplaats zijn te ruste gelegd in het jaar 5714 [1954] / de stoffelijke overschotten van hen, die voorheen begraven waren in de Jodenkamp’.

Naar Joods gebruik bedekken de mannen bij het betreden van een Joodse begraafplaats hun hoofd uit eerbied voor de Allerhoogste. En op sabbat (de Joodse rustdag op zaterdag) en tijdens Joodse feest- en treurdagen heerst er grafrust en betreedt men de Joodse begraafplaats niet.

Langs de begraafplaats de Jodenkamp liep ooit een verbindingsstraatje tussen Bloemsingel en Gedempt Boterdiep. Dat straatje droeg de naam Jodenkamp. Die naam moest tijdens de Tweede Wereldoorlog op last van de toenmalige NSB-burgemeester worden gewijzigd in Verlengde Brouwersstraat. De naam Jodenkamp werd na de bouw van de huidige stadsvilla’s aldaar gewijzigd in Botermolendrift. Een daar gelegen monument uit 2012 is het enige dat nog herinnert aan de Jodenkamp.

Monument aan de Langestraat.

Heinneringsmonument Jodenkamp aan de Langestraat.

Monument aan de Langestraat.

Detailopname van de losse stenen aan de Langestraat.

Monument aan de Langestraat.

Gegevens over de verplaatste Jodenkamp bij het monument aan de Langestraat.

In 2006 werden nog menselijke resten gevonden op de oude Jodenkamp, bij de voorbereidingen van de woningbouw aldaar. Deze resten zijn herbegraven op de Joodse begraafplaats aan de Iepenlaan. Een nog weer later ontdekt graf is overgeplaatst naar de locatie-Jodenkamp aan de Moesstraat. De grafsteen staat iets rechts buiten deze plek.

Grafsteen ter herdenking van later gevonden graf.

Grafsteen ter herdenking van later gevonden graf.  

Stadsdichter Ronald Ohlsen schreef de tekst voor deze grafsteen:

Zie dit hier
Geeft betekenis
Die blijft
Een reeks letters
In arduin
Stof verdween
Om te worden
 Een tekst
Wat woorden
Resten ons

●● Terzijde: In 1956 werden de Flevoweg en de Zuiderzeeweg in Amsterdam aangelegd. Om dit te realiseren zijn 28.000 Joodse graven van de Joodse begraafplaats Zeeburg (gemeente Amsterdam) verplaatst naar de Joodse begraafplaats in Diemen. Het Kerkbestuur der Joodse Gemeente verkocht de benodigde grond aan de gemeente Amsterdam. De overplaatsing, die eveneens geschiedde onder rabbinaal toezicht, nam twee jaar in beslag. Lees meer: Zeeburg (1) en Zeeburg (2).●●

Joodse begraafplaats Moestraat – Groningen

De officiële ingang naar de Joodse begraafplaats ligt rechts van het oude beheerderhuis aan de Moestraat. Zestig meter het voetpad (Sleedoornpad) volgend ligt de ingang van de Joodse begraafplaats aan de linkerkant. Boven de deur van het hier staande metaheerhuisje is een davidster ingemetseld. De spreuk daaronder luidt vertaald:  ‘Het stof keert weder tot de aarde en de geest keert terug tot God zijnen gever’.

Waarschijnlijk is het hek gesloten. U kunt dus beter de ingang van de Noorderbegraafplaats (met het grote hekwerk) nemen en direct rechtsaf slaan. U volgt dan het pad tot een huisje waar een bank staat. Dat is het metaheerhuisje. Als u daar langs loopt staat u op de Joodse begraafplaats.   

Metaheerhuisje

De Joodse begraafplaats (officieel is de naam Israëlitisch begraafplaats) was in 1827 in gebruik genomen. Een verzoek aan de gemeente Groningen de kosten te dragen voor een nieuw te bouwen metaheerhuisje werd afgewezen. Maar door een royale gift van koning Willem I ter grootte van 400 gulden kon er in 1829 toch een houten huisje worden geplaatst. In 1927 werd dit vervangen door het stenen gebouwtje.

Metaheerhuisje Moesstraat Groningen.

Metaheerhuisje Moesstraat Groningen.

De aanwezigheid van een metaheerhuisje op een Joodse begraafplaats heeft te maken met de Joodse gebruiken rond het begraven. Het werd o.a. gebruikt voor het ritueel reinigen van de overledene. Hierbij was slechts een beperkte groep mensen (de chevra kaddiesja) betrokken. Tegenwoordig vinden Joodse begrafenisplechtigheden plaats in rouwcentra.  

Voorschriften voor een Joodse begrafenis

De voorschriften voor een Joodse begrafenis (lewaja) zijn strikt vastgelegd. Na de rituele wassing wordt het lichaam in een kist gelegd. Hierna strooit men wat zand uit Israël over het lichaam of legt een zakje met dit zand onder het hoofd van de overledene als teken van verbondenheid met het eigen land. Daarna sluit men de kist en dekt deze af met een zwarte doek.

Bij de uitvaartplechtigheid houdt de rabbijn een korte gebedsdienst. De nabestaanden dragen daarna de kist naar het pas gedolven graf. Onderweg worden psalmen gezegd en stopt men drie keer om te laten zien dat er geen haast is. Bij het graf laten de nabestaanden de kist zakken en iedere aanwezige schept drie keer een schepje zand op de kist. Tot slot spreken alle aanwezigen het gebed (kaddiesj) uit voor de zielenrust van de overledene. Als de nabestaanden het graf verlaten, maken ze een scheur in hun kleding als teken van rouw. Direct na de begrafenis troosten de aanwezigen de rouwende familie en wordt een symbolische maaltijd aangeboden als het begin van terugkeer in de werkelijkheid.

Over de chewre kaddiesja

Over de chevra kaddiesja (in het jiddisch: chewre kadiesje), de groep lidmaten uit de Joodse gemeente die zich mag bezighouden met de zorg voor de doden, heeft Saul van Messel (pseudoniem dr. Jaap Meijer) een aangrijpend gedicht geschreven:

CHEWRE KADIESJE

op kaalsjtob in een open kast
lagen ze achter simpel doek
voor alle zekerheid in alle maten

doodshemden grof genaaid en opgevouwen
door vrome Joodse chewre-vrouwen
je kon ze heel gezellig horen praten

soms als ik droef ontwaak
en voor de afreis boek
sta ik weer voor die open kast met doek

najaarscollectie van die gilde-vrouwen
waaronder mijn doodshemd keurig opgevouwen
op middagen met koffie en met boterkoek

druk-keuvelende Joodse vrouwen
wit linnen naaiende in diep vertrouwen
dat elkeen vinden zou wat hem ooit past

ik steek mijn armen door twee wijde mouwen
weemoedig afscheid van belangeloze vrouwen
die zonder doodskleed zelf spiernakend zijn vergast

[kaalsjtob is jiddish voor gemeentecentrum]

Enige bijzonderheden over de begraafplaats Moesstraat

Op de Joodse begraafplaats Moesstraat staan nog 906 grafstenen, die geplaatst zijn in de periode 1827-1944. De oudste grafsteen, afkomstig van de Jodenkamp, is van Mindele, dochter van Izaak, overleden op 8 mei 1747. De steenhouwers waren, uitzonderingen daargelaten, niet-Joden. Zij tekenden eerst de Hebreeuwse tekst op de steen die door een rabbijn werd gecontroleerd. Pas daarna gingen ze aan het werk.  

Aandoenlijke grafstenen

Een aandoenlijk stel grafstenen op de begraafplaats zijn die van twee zeer jong gestorven kinderen. Het zijn broertje en zusje, Jozef Gerzon (1901-1902) en Johanna Rebecca Gerzon (1895-1896). Ze staan dicht tegen de heg vanaf de ingang aan de rechterkant.

Grafzerken van de jong gestorven kinderen Gerzon.

Grafzerken van de jong gestorven kinderen Gerzon.

Uit informatie op internet bleken zij kinderen te zijn van Maurits Gerzon en Estella Schaap. Nog verder zoekend bleek dat deze Maurits Gerzon, samen met zijn broer Jozef Gerzon, een koosjere vleeswarenfabriek hadden gedreven onder de naam ‘Gerzon’s Vleeschconservenfabriek’ aan het Gedempte Boterdiep in Groningen.

In 1910 werd zaak omgezet in ‘NV Gerzon’s vleeschconservenfabriek v/h Weduwe Gerzon’. Het bedrijf bleek succesvol: in 1914 telde het 77 werknemers en ontstonden er plannen voor de bouw van een groter bedrijfspand. In 1916 verrees een fraai nieuw pand aan het Gedempte Boterdiep 71 dat veel later bekend werd onder de naam (Poppodium) Simplon.

De voormalige ‘Vleeschconservenfabriek v/h Weduwe Gerzon’ thans Poppodium Simplon. De naam Simplon is afgeleid van de laatste fabrikant die in het gebouw gevestigd was. Die fabriceerde regenkleding en bedrijfskleding onder de naam Simplon.

De voormalige ‘Vleeschconservenfabriek v/h Weduwe Gerzon’ thans Poppodium Simplon. De naam Simplon is afgeleid van de laatste fabrikant die in het gebouw gevestigd was. Die fabriceerde regenkleding en bedrijfskleding onder de naam Simplon.

De broers Maurits en Jozef Gerzon waren geboren in Groningen waar hun moeder Sara Gerzon – Schaap, na het overlijden van haar man Juda, een slagerswinkel dreef in de Oude Ebbingestraat.

Hun broers Eduard Gerzon en Lion Gerzon werden later de grondleggers van Modehuis Gerzon dat filialen zou krijgen in heel Nederland en in Nederlands-Indië. In 1896 kregen zij een filiaal in Groningen. ●● Meer over het Modehuis Gerzon in Groningen. ●●Link naar artikel Geschiedenis Modehuis Gerzon in Groningen ●●

Schending Joodse begraafplaats in Tweede Wereldoorlog
Oorspronkelijk waren er op deze begraafplaats zo’n 1.200 Joodse graven gelegen waarvan er nu nog 906 aanwezig zijn. Ongeveer 300 graven zijn verdwenen omdat er tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘ene rechtstreekschen schending’ van de begraafplaats  plaatsvond.

De Duitsers hadden daar toen (waarschijnlijk) een luchtdoelgeschut met bijbehorende schuilkelder geplaatst en daarvoor een gedeelte van de begraafplaats ontruimd. Het is het open stuk grond op het terrein waarop een tiental grafstenen te zien is aan de linkerkant van de locatie-Jodenkamp. Bekijk de satellietfoto van de Joodse begraafplaats aan de Moesstraat in Groningen op Google Earth. Op deze foto is duidelijk het open stuk grond te zien.

Of er inderdaad een luchtdoelgeschut met bijbehorende schuilkelder heeft gestaan is niet duidelijk. Ook wordt gezegd dat er een tankwal/tankgracht was aangelegd. Maar ook dat er een Duitse mortierstelling heeft gestaan ter verdediging van het Noorderplantsoen. De afgegraven grond zou samen met grafstenen en stoffelijke resten zijn gestort  op een terrein in de nabijheid van het huidige zwembad de ‘Parrel’. De Duitse bezetting van dit geschut was mogelijk ingekwartierd in de boerderij van de familie Schut die woonde aan de Moesstraat. Navraag heeft tot op heden geen duidelijkheid opgeleverd en officiële archiefstukken zijn niet voorhanden.   

Dreiging sluiting begraafplaats na afscheiding Folkingestraat

In de jaren na 1850 waren er binnen de Joodse gemeenschap (de kille) in Groningen heftige meningsverschillen, die in 1852 tot een afscheiding leidden. De synagogendienst was van oudsher zo ingericht dat iedereen voor zichzelf hardop bad en zong, zonder zich daarbij aan enig tempo of melodie te houden. Vooruitstrevenden  binnen de synagoge wilden de koorzang invoeren wat in de ogen van de traditioneel ingestelde groepering veel te ver ging. Zij vonden dat op die manier het eigene van de Joodse eredienst zou verdwijnen.

De (afgescheiden) Nije Sjoel aan het Zuiderdiep rond 1930.

De (afgescheiden) Nije Sjoel aan het Zuiderdiep rond 1930.

De traditioneel ingestelde groepering stichtte daarop in 1856 een eigen synagoge in een pand aan het Zuiderdiep 49. Deze synagoge kreeg de bijnaam ‘Nije Sjoel’. Die sjoel werd in 1881 buiten gebruik werd gesteld, toen de twee groepen zich weer verzoenden. Het pand werd in 1933 gesloopt. In het hierna gebouwde pand in de stijl van de Amsterdamse School, adres Zuiderdiep 49, herinnert een glas-in-loodraam hoog in de zijgevel aan de rechterkant nog aan deze oude synagoge. Als U geluk hebt staat het raam open en is de afbeelding duidelijk te zien.

Het glas-in-lood raam Zuiderdiep 49 (foto Marcel Westhoff).

Het glas-in-lood raam Zuiderdiep 49 (foto Marcel Westhoff).

De afscheiding had consequenties voor de ‘afvallige Joden’  die daardoor o.a. niet meer mochten worden begraven op de Joodse begraafplaats aan de Moesstraat. Zij werden door de kille Groningen beschouwd als leden van een ‘vreemde’ Joodse gemeenschap die hun eigen boontjes moesten doppen.

Het conflict ging zelfs zover dat het gemeentebestuur van Groningen dreigde met onteigening van de gehele Joodse begraafplaats als het geruzie niet werd beëindigd. Onder protest van de kille Groningen werd een oplossing gevonden door in de oostelijke deel van de begraafplaats tussen de graven, als scheiding van beide groeperingen, een breed looppad aan te leggen. 

Sfeer op de begraafplaats

Het voor de meesten onder ons onbekende Hebreeuwse schrift geeft de grafstenen iets raadselachtigs. Rijen vaak scheefgezakte grote en kleine grafstenen in groenig-grijze tinten en de grote mate van eenvormigheid accentueren dat de gestorvenen een gemeenschap vormden. Daarnaast heerst een grote rust op de begraafplaats die past bij de gedachten die onwillekeurig teruggaan naar de gruwelijke gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Teksten en symbolen op grafstenen

Grafstenen op een Joodse begraafplaats vermelden naast de naam van de overledene en de datum van geboorte en overlijden, soms gegevens over het leven of het beroep van de overledene, vaak met een citaat uit de bijbel met een toespeling op de naam.

De naam van de overledene wordt in het Hebreeuws weergegeven waaraan af en toe de naam in het Nederlands is weergegeven. De datum van geboorte en overlijden wordt volgens de Joodse jaartelling weergegeven soms met daarbij de christelijke datering.

De Hebreeuwse tekst op Joodse grafstenen begint en eindigt bijna altijd met dezelfde tekens. Boven aan staat נ”פ (PN): ‘Hier is begraven’ of ט ”פ (PT): ‘Hier is geborgen’. De graftekst eindigt met de afgekorte Hebreeuwse wens ‘ת’נ’צ’ב’ה (TNTBH) wat staat voor Tehi Nisjmato Tseroera Bitsror Hachajim (zijn / haar ziel gebundeld in de bundel [der zielen] des levens). Vertaald: ‘Moge zijn / haar ziel gebonden zijn in de bundel [der zielen] der levenden’. Dit is vergelijkbaar met het Latijnse RIP (Requiescat In Pace / Rust In Vrede) op christelijke grafstenen.

Vrijwilligers van de Christelijke organisatie Boete en Verzoening zorgen met regelmaat voor het onderhoud, o.a. door het opnieuw zwart verven van de belettering van Joodse grafstenen zo ook in Groningen.

Grafstenen met Joodse symbolen

  • Zegenende handen gevormd door twee handen met gespreide vingers. De overledene behoorde tot de stam der Levieten, het geslacht der priesters (kohaniem), ook wel cohen genoemd.
  • Waterkan met schaal worden gebruikt bij de rituele handwassing van de kohaniem.
  • Sjofar / Ramshoorn waarop de overledene blies in de synagoge tijdens Nieuwjaar en de Grote Verzoendag aan het einde van de dag.
  • Mesje en klemmetje zijn de attributen gebruikt bij de rituele besnijdenis van een Joods jongetje door een rituele besnijder (mohel / moheel).
  • Davidsster is van oudsher een Joods symbool dat staat voor goddelijkheid.
  • Boek symboliseert het graf van een rabbijn.
  • Levensboom symboliseert het beëindigde leven.
  • Omgehakte boom of geknakte bloem verwijst naar een (te jong) afgebroken leven.
  • Menora staat voor de zevenarmige kandelaar die het symbool is voor de goddelijke aanwezigheid.

Na de Tweede Wereldoorlog

In de periode juli 1942 t/m april 1943 zijn 2.550 Joodse Groningers overgebracht  naar Kamp Westerbork (Durchganglager Westerbork) en vandaar afgevoerd naar de vernietigingskampen. Het laatste transport uit Groningen vond plaats op 8 december 1943 en vormde de afsluiting van een lange reeks grote en kleinere deportaties. Vanaf april 1943 woonden er nauwelijks meer Joden in Groningen. Slechts 10 van alle gedeporteerden overleefden de vernietigingskampen. Tussen 120 tot 200 joden (o.a. uit de onderduik) keerden uiteindelijk terug naar Groningen.

Een drietal maanden na de bevrijding van Nederland in mei 1945 schrijft het bestuur van de Nederlands-Israëlitische Gemeente (NIG), de officiële naam van de Joodse gemeente te Groningen, een brief aan het Groningse college van B&W. Daarin staat het verzoek of de gemeente Groningen het beheer en onderhoud van de drie Joodse begraafplaatsen wil overnemen. Dat waren in 1945 de begraafplaatsen de Jodenkamp, de Joodse begraafplaats Moesstraat (beide niet meer in gebruik) en de Joodse begraafplaats aan de Iepenlaan tegenover het Selwerderhof.

De reden was dat de ooit zo bloeiende Joodse gemeenschap in Groningen in de vernietigingskampen vrijwel geheel was uitgemoord. De weinige overgeblevenen bleken niet in staat de benodigde financiële bijdragen bijeen te brengen voor het herstel en achterstallig onderhoud van de begraafplaatsen.  

Vlak na de oorlog had het handjevol teruggekeerde Joden hun begraafplaats aan de Moesstraat ernstig vernield door de Duitsers terugvonden. Een beleefd verzoek ‘…ons de middelen te willen verschaffen deze woestenij weder in een waardige dodenakker te doen verkeren’, werd door het college van B en W in een tweeregelig briefje nogal bot afgewezen, ‘…daar dit zo licht tot consequenties voor de gemeente aanleiding kan geven, welke zoals begrijpelijk, moeten worden vermeden.’

Nu evenwel bleken B en W bereid  medewerking te willen verlenen en lieten een berekening maken van de kosten van herstel en onderhoud die werden bepaald op 1.650 gulden per jaar. een en ander leverde toch de nodige problemen op en zo komt men pas vier jaar later tot een vergelijk. Op 7 juni 1949 wordt een overeenkomst getekend voor de duur van drie jaar, waarbij de gemeente het onderhoud van de begraafplaatsen overneemt tegen een jaarlijkse bijdrage van 595 gulden en twee eenmalig kostenposten samen groot 580 gulden, te betalen voor herstel van grafwerk en het opzichterhuisje aan de Iepenlaan. 

Verder worden de twee niet meer in gebruik zijnde begraafplaatsen (Jodenkamp en Moestraat) een aantal keren per jaar gemaaid, het hang- en sluitwerk van toegangshekken wordt indien nodig gerepareerd en ook zal de gemeente Groningen het onderhoud aan de Iepenlaan op zich nemen alsmede het delven van graven op deze begraafplaats.

In 1954 werden de stoffelijke resten van de Jodenkamp verplaatst naar de Joodse begraafplaats aan de Moestraat vanwege de bouw van een nieuw laboratorium.  B en W van Groningen berekenen de kosten van de opgraving van de Jodenkamp en de herbegrafenis en komen uit op een bedrag van 7.385 gulden.  

Achteraf vielen de kosten mee. Het eindbedrag kwam uit op 5.653,50 gulden. Later komen er nog kosten bij voor de verplaatsing en enig herstel van de toegangspoort van de  Jodenkamp wat 33,57 gulden kostte. En in 1955 volgt nog 79,55 gulden aan kosten van de egalisatie van de locatie-Jodenkamp aan de Moesstaat. Voor zover bekend had de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting zich garant gesteld voor alle te maken kosten van de verplaatsing; de genoemde bedragen zullen dus door het Ministerie betaald zijn.

De afrekening bleek zodanig gedetailleerd dat daardoor bekend werd dat er in totaal 25 klein formaat lijkkisten zijn gebruikt waarin 234 stoffelijke resten vanaf de Jodenkamp zijn overgebracht naar de begraafplaats Moesstraat.

Geraadpleegde literatuur

– J. Bouwman –  Oud Groningen vanuit de lucht
– M. Daleman – Graven op de Jodenkamp
– Duijvendak en De Vries  – Stad van het Noorden – Groningen in de twintigste eeuw.
– Edward Houting – Grafbloempjes – Begraafplaatsen in Groningen.
– Jan A.W. Kessels – Het Huis Gerzon 1889 – 1964
– Han Lettinck – Groot en klein zijn daar gelijk
– De Joodse begraafplaatsen in de provincie Groningen.
– Dr. I. Mendels – De Joodse Gemeenschap in Groningen (1910)
– Saul van Messel – Chewre Kaddiesje
– Stefan van der Poel – Joodse Stadjers
– Artikelen in diverse kranten via Delpher.nl
– De gegevens over het onderdeel ‘Financiële gegevens’ zijn ontleend aan een artikel uit Kwartaalblad BLANES (een Joods maatschappelijk en cultureel tijdschrift) dat gepubliceerd werd op internet met als titel ‘Drie Joodse begraafplaatsen in Groningen’. Het artikel is thans verdwenen.