Al vanaf 1300 tot 1750 bestond er een bloeiende internationale handel in ossen die vanuit Denemarken naar de Nederlanden werden gebracht. De Ossenmarkt speelde daarbij een rol maar is nooit een echte veemarkt geweest. Die werden tussen 1630 en 2001 elders gevestigd in Groningen.

Inleiding bij ‘Geschiedenis van de veemarkten’

De Ossenmarkt in Groningen wordt in artikelen en boeken vaak ‘de veemarkt’ van Groningen genoemd. Maar de Ossenmarkt was geen veemarkt. Het was al vanaf 1630 een jaarmarkt op iedere dinsdag en vrijdag in de maanden juni en november. Daar werd dan vee te koop aangeboden waarbij ook een soort ‘kermis’ werd opgebouwd.

Op de Grote Markt in Groningen werden al van oudsher varkens en schapen verkocht op de wekelijkse dinsdagmarkten. En de wekelijkse veemarkt (‘de beestenmarkt’) was vanaf 1817 te vinden aan de westzijde van de A-kerk. Maar niet of nauwelijks bekend is dat deze markt in 1852 werd verplaatst naar twee straten bij het Noorderkerkhof aan de Nieuwe Boteringestraat in Groningen.

Die veemarkt werd uiteindelijk te klein en veroorzaakte overlast in de buurt. Daarom kwam er in 1892 een nieuwe veemarkt aan de Trompsingel op de plek waar nu de Cultuurcentrum De Oosterpoort is gelegen.
Die veemarkt eind 1969 gesloten wegens veroudering en verkeersproblemen in de Meeuwerderweg Wijk. Begin 1970 werd een nieuw gebouwde overdekte veemarkt (de Groningenhal) aan de Sontweg geopend. Ruim dertig jaar later kwam er een einde aan het bestaan van veemarkten in Groningen. Ongeveer op de plek van de afgebroken Groningenhal staat nu het gebouw van IKEA.

De ‘Grote Uitleg’ van Groningen in 1624

Vóór 1624 was de stad Groningen ongeveer zo groot als het huidige centrum binnen de diepenring. In dat jaar werd er rondom de stad een nieuwe vestinggordel (met grachten en wallen) aangelegd.

De al bestaande wallen waren verouderd en vervallen. Daarnaast was er in Groningen door een toenemende bevolkingsgroei behoefte aan gebiedsuitbreiding. Rond 1600 telde Groningen ongeveer 20.000 inwoners. Tegen het einde van 1700 waren dat er zo’n 23.000, in 1825 was dat gestegen tot 38.000 en rond 1870 was dat aantal toegenomen tot 60.000 inwoners.

Die uitbreiding vond vanaf 1624 vooral plaats naar het noorden en het noordoosten van de stad buiten de oude stadsgrachten met de (Nieuwe) Boteringestraat en (Nieuwe) Ebbingestraat als belangrijkste straten.

Er ontstonden toen ook nieuwe, aan de militaire eisen van die tijd aangepaste, stadswallen met brede grachten en dwingers (de z.g. bolwerken). De oude verdedigingswerken ten noorden van de middeleeuwse binnenstad werden afgebroken.

Door de aanleg van de nieuwe stadswallen werd de stad Groningen in één keer bijna tweemaal zo groot: de stad groeide van 67 ha naar 121 ha. Men sprak daarom wel over de ‘Grote Uitleg’ van Groningen. Pas 250 jaar later, in 1874, werden deze wallen geslecht en de stadsgrachten gedempt. Hierdoor ontstond er ruimte voor grote gebiedsuitbreidingen buiten de stadswallen.

De Ossenmarkt als jaarmarkt voor hoornvee

Ten noorden van de Boteringepoort, in het verlengde van de (Oude) Boteringestraat bevond zich ooit een verdedigingsbastion. Een bastion of bolwerk (in Groningen en Friesland een dwinger genoemd) is een uitspringend verdedigingswerk van aarde of steen dat deel uitmaakt van een vesting.

●● Zie hiervoor de kaart van Groningen 1866/1867 ●●

Bij de Grote Uitleg van Groningen in 1624 werd deze Boteringedwinger geslecht en de daarbij behorende grachten gedempt. Op de vrijgekomen plek werd een plein aangelegd. Dit plein, dat eerst de ‘Nije Markt’ [Nieuwe Markt] heette, werd door de Raadsresolutie van 12 maart 1626 als ‘beestenmarkt’ [veemarkt] aangewezen.

Pas in 1630 werd de markt in gebruik genomen. De naam aan deze markt gegeven was: Ossenmarkt. Tot 1892 werden op deze Ossenmarkt jaarlijks in de maanden juni en november grote jaarmarkten gehouden voor de handel in hoornvee.

Groninger vette ossen alom geprezen

In de periode van 1300 tot 1750 bestond er al een bloeiende internationale handel in ossen (gecastreerde stieren) die vanuit Denemarken en de Duitse landstreken Holstein en Sleeswijk naar de Nederlanden werden gebracht. Dat gebeurde over land, maar ook per schip werden ossen naar de plaats van bestemming getransporteerd o.a. naar Engeland.

De kuddes varieerden in omvang: soms waren er twaalf ossen, soms ging het om veertig dieren, soms nog meer. Ze werden in Groningen maar ook o.a. in Deventer, Kampen, Zwolle, Hasselt, Nijmegen en Utrecht te koop aangeboden als slachtvee of als trekdier.

Als de ossen aankwamen op de plaats van bestemming waren ze vermagerd door de lange tocht en moesten voor de verkoop weer op gewicht worden gebracht. De weilanden in de omgeving van Groningen bleken daarvoor uitermate geschikt. Die weiden werden dan ook ‘ossenweiden’ of ‘ossenvennen’ genoemd.

De weer op gewicht gekomen ossen (in Groningen ‘vette ossen’ genoemd) werden alom geprezen. Ze waren zelfs zo gewaardeerd dat de stadsregering vorstelijke personen ossen als geschenk aanbood. Zo wordt gezegd dat de Graaf van Holland in 1399 op 50 zware ossen werd getrakteerd. Ook gravin Jacoba van Beieren (1401 – 1436) werd door de Groningers verrast met een zending van 50 vette ossen.

Vanaf 1700 begon de handel in ossen geleidelijk af te nemen. De veehouders in Groningen en in de omgeving van de stad zullen ongetwijfeld hun eigen vee ook op de Ossenmarkt hebben aangeboden zolang die mogelijkheid geboden werd. In 1817 werd de wekelijkse ‘beestenmarkt’ volgens het reglement van 15 september 1817, verplaatst naar de westzijde van het A-kerkhof (zie hieronder).

De jaarmarkten op de Ossenmarkt

Gebaseerd op het ● ‘Reglement op de twee jaarlijkse Beestenmarkten’ ● , gepubliceerd in de Groninger Courant van 23 april 1830, het volgende verhaal:

Tweemaal per jaar, op iedere dinsdag en vrijdag in de maanden juni en november, werd de Ossenmarkt een veemarkt. Die veemarkten werden gehouden op de ‘bevloerde Ossenmarkt’ (ook wel ‘onbeplante Ossenmarkt’ genoemd). Dat was het oostelijke gedeelte van Ossenmarkt. In de daar aangebrachte gaten werden palen gezet, die door leggers aan elkander verbonden waaraan men het hoornvee vastlegde.

De bevloerde of het bestrate gedeelte van de Ossenmarkt rond 1900

De bevloerde of het bestrate gedeelte van de Ossenmarkt rond 1900

Die bevloerde Ossenmarkt was weer verdeeld in een noordelijk deel en een zuidelijk deel. Het ‘zware vee’ stond op het zuidelijk gedeelte en het ‘lichte vee’ op het noordelijk gedeelte. Voor ieder stuk rundvee moest aan de marktmeester ‘vijf cents’ voor ‘stedegeld’ worden betaald. In 1862 werd de ‘bevloerde Ossenmarkt’ opnieuw bestraat en van nieuwe palen voorzien. Dat werd bij aanbesteding uitgevoerd voor de somma van 6.500 gulden.

Zonder kermissfeer ondenkbaar

Een jaarmarkt zonder kermissfeer was in die tijden ondenkbaar. Er bleek dan ook altijd veel belangstelling te zijn voor het plaatsen van o.a. wafel- en oliekoekenkramen en kramen waar men (alcoholische) verversingen kon kopen. De potentiële kraamhouders moesten zich van tevoren tegen betaling laten inschrijven op het gemeentehuis. De standplaatsen werden daarna bij loting toegewezen.

Uitstekende organisatie van de jaarmarkten

De gemeente had activiteiten rondom die jaarmarkten al vanaf 1830 uitstekend georganiseerd. Dat blijkt o.a. uit de publicatie van een ‘Reglement op de twee jaarlijksche Beestenmarkten’ gepubliceerd in de Groninger Courant van 23 april 1830.

Artikel 16 bijvoorbeeld luidt als volgt: ‘De marktmeester of pachtenaar is verpligt, te zorgen voor het reinigen van de Ossenmarkt benevens de straat rondom dezelve, ten welken einde hem het noodig getal werklieden en een of meer wagens van Stads wege zullen worden aangewezen. Deze reiniging moet geschieden en gedaan zijn, bij de voorjaars markt, ’s avonds van iederen marktdag, en bij de najaars markt, telkens den volgenden dag vóór 12 uren, bij verbeurte eener boete van een gulden voor iederen dag verzuim.’ (NB. De boete van 1 gulden komt overeen met 25 euro van nu. Dat lijkt weinig maar een gulden was toen het daginkomen van een losse werkman.)

Het gehele reglement, inclusief de organisatie rond ‘Kramen en Tenten’ is te raadplegen op Delpher : ●● ‘Reglement op de twee jaarlijksche Beestenmarkten’ ●● in Groninger courant van 23 april 1830.

De onbevloerde (beplante) Ossenmarkt

Het onbevloerde (ook wel beplante) gedeelte van de Ossenmarkt was het westelijke gedeelte van het marktplein. Daar bevindt zich het tegenwoordige Guyotplein. De naamsverandering vond plaats in 1890 bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Instituut voor Doofstommen.

Guyotplein – de Beplante Ossenmarkt – 1910

Guyotplein – de Beplante Ossenmarkt – 1910

Het Doofstommeninstituut, zoals het toen werd genoemd, was de ‘zegenrijke stichting’ van de Waalse predikant te Groningen Henri Daniël Guyot (1753-1828). Hier ontvingen doofstomme kinderen van alle gezindten onderwijs. Daartoe behoorde ook vakonderwijs, om hen in staat te stellen zelf hun brood te verdienen.

In 1895 poogde ene meneer A.G. van Hamel door middel van een Adres aan het Groningse gemeentebestuur de naam Guyotplein te laten veranderen in Wilhelminaplein. Aan dit verzoek werd geen gevolg gegeven.

Hoog Koninklijk Bezoek op Ossenmarkt in 1892

Wellicht is het Adres van meneer A.G. van Hamel ingegeven door het bezoek dat H.M. de Koningin (de jonge Wilhelmina) en H.M. de Koningin-Regentes (haar moeder Emma) een drietal jaren eerder, op 23 juni 1892, brachten aan Groningen. Kortheidshalve werden de beide Hoogheden in de kranten afgekort tot H.H.M.M.

Een uitzinnige menigte stond hen op te wachten bij de Ossenmarkt. Wellicht stond daar ook meneer Van Hamel juichend te midden van deze menigte. De krant schreef hierover: “Duizenden stonden in de nabijheid van de onbeplante Ossenmarkt. Twee meisjes boden H.H.M.M., die te 13.45 uur verschenen, boeketten aan, terwijl het volgende lied werd gezongen door een 300-tal schoolkinderen:

Hoor aan een lied uit onzen mond,
Geliefde Koningin!
Een lied, ontweld uit ’s harten grond,
Een zuiv’re kindermin.
Wij zijn verheugd U hier te zien ,
In onze goede stad,
En komen onze hulde biên
Met blij Io vivat (bis).

God zij met U en ook met Haar,
Die Gij als Moeder mint;
Zijn gunst behoed’ U, edel paar,
U , Moeder, en U , Kind!
Wij kindren zingen U ter eer
Met opgeruimden zin,
En hart en mond juicht evenzeer:
Lang leev’ de Koningin! (bis).”

De ‘Drukke dinsdag’ in Stad

Tijdens die twee drukke jaarmarkten iedere dinsdag en vrijdag gedurende de maanden juni en november, leek de Ossenmarkt een kermis in ’t klein. Aan de west- en zuidzijde van ’t plein stonden o.a. wafel- en oliekoekenkramen en kramen waar men (alcoholische) verversingen (‘eene hartversterking’) kon kopen.

Op iedere marktdag, maar vooral op de dinsdag, was er een drukte, gejoel en beweging, die zelfs vele niet-kopers en niet-handelaren ertoe brachten hier een kijkje te nemen. De dinsdag heette dan ook de ‘drukke dinsdag’.

Die ‘drukke dinsdag’ werd zo genoemd omdat dienstmeiden en knechten (uit de stad Groningen en van het platteland in de omgeving van Groningen) op dinsdagmiddag vrij waren. Ze trokken dan in grote getale naar ‘de kermis’ op de Ossenmarkt. Die ‘drukke dinsdag’ werd beschreven in het Algemeen Handelsblad uit 1898:

“Tweemaal per jaar op de dinsdagen van vier achtereenvolgende weken in de maanden juni en november komen (boeren)meiden en (boeren)knechten in grote getale ‘naar stad’ [‘noar Stad’]. Zij horen bij de veemarkten.

De lustige paartjes vullen de straten met hun gezang. De oudste liedjes zingen ze met een vuur, een betere zaak waardig. Er is één boerengezang, dat de 19de eeuw lang zal overleven. Ze zullen het nog uitgalmen wanneer het paard als trekdier een sprookje uit vervlogen tijden zal zijn, hun: “Jao (!), de boeren hebb’n ’t overwonn’n – Hip hip hoera!” Wat ze overwonnen hebben, weten ze niet.

Nieuwe Boteringestraat: hier liepen de jongelui in 1900 zingend rond.

Hier liepen de jongelui in 1900 zingend rond.
De kermis was te vinden op het onbeplante gedeelte van de Ossenmarkt.

In rijen van tien tot twintig, complete kudden vormend, lopen, springen ze, al zingend, voort. De meisjes zien er uit als opgewreven bellefleuren, helglimmend het licht op voorhoofd, de neus en de wangen. De hoed achter op de vlaskop, de ene hand hooghoudend de rokken, de andere de paraplu, met grote brede modderschoenen, met een witte katoenen zak, waarin ’t zuurverdiende geld bij elke beweging lustig meedanst.

De boerenjongens dragen de hoge zijden pet op één oor, met geplakte, nat gekamde haren, met een lange sigaar in zeer lange pijp, dassen door veelkleurigheid onbepaald van kleur en de broek hoog omgeslagen.

Zij zijn onschadelijk in hun onschuldig gedoe, hinderen niemand en blijven nuchter, zodat één diender, bij het koffiehuis dat ze tot hun officiële ‘jachtwaide’ [gelagkamer in een boerenherberg] hebben bevorderd, meer dan voldoende is.

Ze voelen zich volkomen thuis ‘in Stad’, hetgeen ook blijkt uit de joviale ongedwongen wijze, waarop ze elke gelegenheid aangrijpen om een lustig deuntje te vrijen [toen betekende dat: zoenen]. Aan opmerkingen van het Groningse publiek storen ze zich niet en ze komen, net als vissen, alleen aan de oppervlakte om adem te halen.

De meeste paartjes verdwijnen bij zonsondergang. Bij het aanbreken van de nieuwe dag zijn de pierewaaiers weer aan de arbeid en sparen voor de volgende vrije dag, die ‘drukke dinsdag’ tijdens de kermis.”

De veemarkt tijdens de mei-jaarmarkt in 1892

Hoe het wat betreft het vee op de Ossenmarkt toeging tijdens de jaarmarkt in mei 1892, blijkt in een artikeltje uit de Nieuwe Landbouwcourant van 7 mei 1892:

“De veemarkt werd weer op de Onbeplante Ossenmarkt gehouden. De aanvoer was tamelijk, nl. ongeveer 800 stuks. In de kalfkoeien was de handel iets minder vlug dan den vorigen Dinsdag, de melkkoeien daarentegen waren traag en de omzet er in klein. In de vroegmelkte koeien was nog weinig handel, terwijl de vetten tegen de prijzen der vorige week van de hand gingen. Ook waren er vaalmelkte koeien ter markt, die tegen genoteerde prijzen verkocht werden.“

“Zeer ruim was de markt voorzien van wolvee. De vette schapen bleven ongeveer prijshoudend, terwijl er maar weinig melkschapen aangevoerd waren. Weideschapen en lammeren waren lager bij zeer tragen handel. De prijzen, die wij er voor uittrokken, betreffen de hokschapen en hoklammeren (troepjes van 15-40 stuks). Aparte exemplaren werden als gewoonlijk boven onze hoogste notering verkocht. De loopvarkens waren ruim prijshoudend en gingen tamelijk vlug van de hand, de biggen iets trager. Vette varkens in één doen.”

Handel in geslachte varkens op de Grote Markt

De handel in levende varkens, biggen, schapen en lammeren speelde zich af op de gebruikelijke dinsdagmarktdagen op het oostelijk gedeelte van de Grote Markt. Het gedeelte van de Markt tussen het stadhuis en het Goudkantoor werd gebruikt voor de handel in geslachte varkens tijdens de wintermaanden november en september.

Varkensmarkt op de Grote Markt in Groningen geschilderd door Ferdinand Oldewelt

Varkensmarkt op de Grote Markt in Groningen geschilderd door Ferdinand Oldewelt

In het Algemeen Handelsblad (november 1898) stond over de geslachte wintervarkens op de Grote Markt het volgende: “Ik herhaal, dat onze stad in het teken staat van de slachtmaand november. Onder de ogen van de politie liggen wekelijks enige honderden lijken bij elkaar. Ze zijn op lage stellages geplaatst, de tong uit de mond, ontdaan van ingewanden, de poten in de lucht. Het zijn (…) twee rijen geslachte varkens, broederlijk in de dood verenigd. Ik kan me voorstellen, dat er burgerjuffrouwen zijn, die dat niet passend vinden.”

Verder bood de Grote Markt ruimte voor het houden van week- en jaarmarkten, voor militaire parades en de viering van 28 augustus, de dag waarop (nog steeds) herdacht wordt dat de Duitse bisschop ‘Bommen Berend’ in 1672 smadelijk moest afdruipen nadat zijn belegering van Groningen op een fiasco was uitgelopen.

De handel in rundvlees

De handel in rundvlees was vanaf ongeveer 1400 tot 1818 in handen van het ●● Knokenhouwersgilde. ●●

Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) werd het Knokenhouwersgilde voorlopig afgeschaft in 1798 op basis van de gedachte van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’. Definitief kwam er een verbod op de gildes in 1818 in het toen nieuw gevestigde Koninkrijk der Nederlanden. Vlak daarvoor besloot het gemeentebestuur van Groningen dat vanaf 15 september 1817 aan de westzijde van het A-kerkhof een veemarkt gehouden kon worden.

Onaangename herinneringen aan Grote Markt

Mr J.A. Feith schrijft in ‘Uit Groningen’s Verleden’: “Minder aangename herinneringen zijn er ook aan de Grote Markt verbonden. Daar stond vóór de Hoofdwacht (het aloude rechthuis vlak bij de Martinitoren) de kaak [schandpaal] voor de executie van de door de rechtbank gevelde lijfstraffelijke vonnissen.

En toen in 1811 de kaak verdween, werd deze vervangen door het schavot, dat bij een executie werd opgezet. Aan een beschrijving van dit uit rood gekleurd hout bestaande schavot, met schandpaal en galg, willen we ons niet wagen. Evenmin als aan de lijfstraffen die daarop werden toegepast.

De executies vonden altijd plaats op een Dinsdag, de drukke marktdag, gewoonlijk tussen 11 en 12 uur. Ze werden dan door een talrijk minder beschaafd publiek bijgewoond, terwijl de bewoners van de aan de Markt staande huizen de gordijnen lieten vallen om van het af te spelen drama geen getuige te zijn. Met de afschaffing van de lijfstraffen in 1854 verdween ook het schavot van het toneel.”

De oude veemarkt op het A-kerkhof vanaf 1817

In het eerder genoemde ‘Reglement op de twee jaarlijkse Beestenmarkten‘ uit de Groninger Courant van 23 april 1830, staat te lezen: ‘dat de beide jaarmarkten worden georganiseerd op bevloerde Ossenmarkt met uitsluiting van andere plaatsen binnen deze gemeente, behalve alleen de wekelijkse beestenmarkt, welke, volgens het reglement van 15 september 1817, aan de westzijde van het A-kerkhof wordt gehouden.

De ‘westzijde van het A-kerkhof’ blijkt het pleintje te zijn dat bij de ingang van de A-kerk ligt. De ligging van de veemarkt op die plek veroorzaakte al geruime tijd problemen. Zo leidde het transport van de dieren tot ongemak vanwege schichtige dieren die losbraken. Ook het reinigen van toegangswegen en de veemarkt leverde problemen op. Daarnaast waren er klachten van de boeren dat het pleintje te klein werd vanwege het groeiende aantal beesten dat werd aangevoerd.

Nog een argument was dat in de Moestraat boerderijen stonden waar slachtvee en melkvee werd gehouden. En dat vanuit Dorkwerd, Adorp, Winsum en andere dorpen in de noordelijk gelegen veeteeltgebieden van Groningen de nieuwe veemarkt, in een lokaal/regionale functie, gemakkelijk bereikbaar moest zijn. Het lijkt dan ook aannemelijk dat om deze redenen besloten werd de wekelijkse veemarkt te verplaatsen van het A-kerkhof naar een betere locatie.

Wekelijkse veemarkt naar Noorder Kerkhof

In de Groninger courant van 21 juli 1852 verscheen een belangrijke AFKONDIGING. “De Burgemeester en Wethouders van Groningen doen te weten, dat door den RAAD dier Gemeente in zijne Vergadering van den 21sten Julij 1852 is vastgesteld de volgende verordening:

REGLEMENT op de WEKELIJKSE VEEMARKTEN
in de GEMEENTE Groningen

[…] Heeft besloten als volgt:

Art. 1. Er zal, behalve de op de Ossenmarkt plaats hebbende Voor- en Najaars-Veemarkten, ingesteld bij Reglement gepubliceerd den 17den April 1830 en gewijzigd volgens publicatie van den 5den October 1840, eene WEKELIJKSE VEEMARKT in deze Gemeente gehouden worden.

Art. 2. Die Veemarkt zal éénmaal in de week plaats hebben, op elken Dingsdag, die niet valt in de bij artikel 1 bedoelde Voor- en Najaars-Veemarkten.

Art. 3. Voor die Veemarkt wordt aangewezen de straat aan de Zuid- en Oostzijde van het Nieuwe of Noorder Kerkhof. Zij begint te negen uur voormiddags en eindigt te twee uur namiddags. Het vee zal één uur voor den aanvang kunnen worden aangevoerd, en niet langer dan één uur na het einde mogen blijven staan.

Art. 4. Op deze plaats en op geene andere openbare plaatsen in deze Gemeente zullen worden ter Markt gebragt alle Runderen en Kalveren. Schapen, Lammeren en Varkens zullen er ook worden toegelaten, blijvende het evenwel geoorloofd om deze op elken Marktdag te koop aan te bieden op de Oostzijde van de Groote Markt, overeenkomstig artikel 395 van het Reglement van Policie van den 11den November 1822.

Art. 5. leder zal zijn Vee plaatsen naar aanwijzing van den daarmede door Burgemeester en Wethouders belasten Beambte.

Art. 6. Het Vee zal alleen ingaan aan de Westzijde der straat ten Zuiden van het Nieuwe Kerkhof.

Art. 7. Het Reglement , gearresteerd den 15den September 1817 en art. 400 van het Reglement van Policie van den 11den November 1822, en alle andere bepalingen betrekkelijk de thans elken Marktdag plaats hebbende wekelijksche Veemarkten zijn ingetrokken.

Art. 8. leder, die iets doet of nalaat, strijdig met dit reglement, verbeurt eene boete van één gulden.

Art. 9. Deze verordening begint te werken met den 1sten Januarij 1853.

En zal dit besluit aan Gedeputeerde Staten dezer provincie worden medegedeeld. Gedaan te Groningen, ter openbare Raadsvergadering van den 21sten Julij 1852.
De Burgemeester: (get.) Van Imhoff.
De Secretaris: (get.) Van Uildriks.”

●● Terzijde: In 1827 werd het Noorderkerkhof als kerkhof gesloten. Dat was vanwege de cholera/malaria epidemie die in 1826 in de stad heerste waaraan 2.800 Groningers zijn overleden (zo’n 10% van de bevolking). De stadsregering besloot daarop dat er geen doden meer mochten worden begraven binnen de stadswallen.

De sluiting gebeurde vanwege hygiënische redenen omdat de stadsregering hoopte door deze maatregel verdere besmetting bij epidemieën te beperken. Andere maatregelen daarbij waren o.a.: de verplichte quarantaine in pesthuizen buiten de stadswallen, bezoekverboden bij patiënten, sluiting van de stadspoorten voor niet inwoners, beperkingen van het aantal personen bij de begrafenis etc. Het Noorder Kerkhof (tegenwoordig Nieuwe Kerkhof genoemd) was rond 1860 geruimd. ●●

Aanvoer van vee op Noorder Kerkhof

Hieronder een overzicht van de aanvoer van vee in drie verschillende jaren. Aantallen werden in de krantenberichtjes nooit genoemd. Wel of er een ruime of geringe aanvoer was. Niet vergeten moet worden dat de veemarkt in die jaren nog een lokale/regionale functie vervulde. Daardoor is de omvang van de handel vaak gering in vergelijking met de aanvoer van vee in de 20e eeuw toen men gebruik kon maken van vervoer met vrachtauto’s. Ook werd er naar verhouding weinig vlees gegeten. Vlees was te duur voor de ‘mindere stand’ die vaak in armoede leefde.

● GRONINGEN, 8 April 1853. “Oude varkens vond men weinig ter markt en ook bij lage prijzen was de handel traag gesteld. Terwijl men laatstleden Dinsdag reeds een drietal biggen ter markt vond, waren er heden onderscheidene aangevoerd, die tegen behoorlijke prijzen nogal vlug werden verkocht. Schapen waren weinig aangevoerd , maar hierin werd een goede handel gedaan. Drachtige van 11 tot 14 gulden en jarige guste [wel gedekte maar niet drachtig geworden schapen] van 7 tot 10 gulden.”

● GRONINGEN, 16 Juli 1856. “De markt was heden ruim van rundvee voorzien, doch de handel niet vlug, de prijzen waren aan die van de vorige Dinsdag te noteren. De aanvoer van schapen en varkens was klein en de handel niet willig, zodat er veel onverkocht is gebleven.”

● GRONINGEN, 8 October 1861. “De veemarkt was heden schaars voorzien van runderen. Beste kalfkoeien van 120 tot 160 gulden. Melkkoeien van 70 tot 110 gulden. Schapen tamelijk ter markt, prijzen iets lager, van 12 tot 17 gulden. Varkens minder aangevoerd, ouden van 30 tot 44 gulden; jongen van 4 tot 32 gulden. In alle artikelen was de handel traag.”

Veemarkt Noorderkerkhof werd te klein

Vanaf ongeveer 1890 bleek de veemarkt rond het Noorder Kerkhof door de groter wordende aanvoer van vee te klein geworden. Daarnaast werd geklaagd over de drukte, lawaai en het vuil dat gepaard ging met de aanwezigheid van de markt. Andere handelssteden hadden modernere veemarkten die ruimer en beter gelegen waren dan de veemarkt in Groningen rond een ontruimd kerkhof.

Er werden nog wel pogingen gedaan de veemarkt op het Noorder Kerkhof te behouden maar die hebben uiteindelijk geen resultaat opgeleverd. Eén van deze pogingen is te zien op de Beeldbank van Groningen. De architect P.M.A. Huurman heeft in 1889 ●● een fraai ontwerp gemaakt. ●●

●● NB. Klik in de groene rechterkolom op het vierkantje met de diagonale pijltjes voor een mooi leesbare vergroting!

Daarnaast werd de wekelijkse veemarkt rond het Noorder Kerkhof vanwege de toenemende drukte zeer regelmatig verplaatst naar de Ossenmarkt. Maar men beschouwde langzamerhand een veemarkt, met ‘den aankleve van dien’, midden in de stad, op een der ‘fraaiste pleinen’, als een misstand. Of de omwonende bezitters van de statige huizen rond de Ossenmarkt daarbij een rol hebben gespeeld is niet bekend maar wel aannemelijk. Er werd dan ook naarstig gezocht naar verbetering die voorhanden bleek te zijn op een braakliggend terrein buiten de Oosterpoort.

Nieuwe veemarkt buiten de Oosterpoort

In 1886 was namelijk buiten de Oosterpoort een grote ruimte beschikbaar gekomen waar heel goed een nieuwe veemarkt kon worden aangelegd. Het omvatte het gebied aan de Trompsingel waar thans het Cultuurcentrum De Oosterpoort (nog) is gelegen. Die ruimte was er omdat de daar liggende gemeentelijke vuilstortplaats (de Drekstoep genoemd) in dat jaar was verplaatst naar de Verlengde Lodewijkstraat.

De Drekstoep bij de Oosterpoort

De gemeentelijke vuilstortplaats werd in Groningen de ‘Drekstoep’ genoemd. Die lag net buiten de stadsgracht bij de Oosterpoort aan een gegraven aftakking van het Winschoterdiep. Dat kanaaltje werd de Griffe genoemd en het daarbij gelegen haventje heette de Drekhaven.

Drekstoep buiten de Oosterpoort aan de Griffe in 1829

Drekstoep buiten de Oosterpoort aan de Griffe in 1829

De Drekstoep was de vuilstortplaats waar het Groningse straatvuil en de inhoud van de tonnen met menselijke fecaliën werd gestort. Straatvuil (waartoe ook de mest van de veemarkten en straatmest van vooral paarden werden gerekend) en menselijke fecaliën werden daar (handmatig!) met lange harken gemengd tot een pasteuze massa. Die werd door de stad Groningen winstgevend verkocht aan afnemers in de Groningse veenkoloniën. Daar werd het gebruikt om van de afgegraven venen vruchtbare grond te maken. Het transport van de mest vond plaats per vrachtschip.

Omdat de kade bij de drekstoep verhoogd was, kon men de pasteuze mestmassa rechtstreeks in de laadruimte van het vrachtschip schuiven. [NB. De stad Groningen bezat in die tijden een groot aantal veenkoloniale bezittingen wat de stad veel opbrengsten opleverde.]

Er ontstond bij het ophalen en bij het transport van de ‘stronttonnetjes’, net als bij de Drekstoep zelf, nogal wat (stank)overlast. De opslag van het vuilnis moest dan ook nodig worden gemoderniseerd. Verhuizing naar de nieuw aangelegde stortplaats aan de Verlengde Lodewijkstraat werd daardoor noodzakelijk en bood zodoende ruimte voor een nieuwe veemarkt aan de Trompsingel.

●● Terzijde De mannen van de fecaliënkarren werden in Groningen de ‘gele rijders’ genoemd naar de kleur van de karren. Misschien ook wel naar de kleur van de inhoud van de karren. ‘De woagens, geelachtig van kleur, dei roek je in de verte al van ’t Grunneger odeur’.●●

Oorspronkelijk werden de tonnen elke dag geleegd, later gebeurde dat drie keer in de week. Met de komst van de riolering (vanaf ongeveer 1920) verdwenen de ‘gele rijders’ langzamerhand uit het straatbeeld. Het zou nog tot 1960 duren voor alle woningen in Groningen waren aangesloten op de riolering.

●●Terzijde Eén waar gebeurde anekdote wil ik de lezer niet onthouden. De oma en opa van familie van mij woonden op een bovenhuis aan de Bedumerweg in Groningen. Daar was een plee aanwezig. Die bevond zich in een soort bezemkast op het balkon. ’s Winters bevroor de inhoud van de ton. Dan moest die inhoud eerst ontdooid worden, voordat de ton ter leging bij de straat werd gezet. Dat gebeurde op de fornuis in de keuken. Daarna klemde opa (die ook nog hartpatiënt was) de verwarmde ton tegen de borst en zeulde al kokhalzend dat stinkende ding naar beneden. Langs de Bedumerweg stonden nog veel meer dampende tonnen te wachten op de Gele Rijders. ●●

Verplaatsing van de Drekstoep

Die verplaatsing had nogal wat voeten in aarde. Het beoogde gebied aan de Verlengde Lodewijkstraat bleek namelijk tot veler verrassing de oostelijke verdedigingsschans te zijn van de militaire Helperlinie (rond 1750 aangelegd). Die schans lag als militair object op Rijksgrond dat door de stad Groningen van het Rijk mocht worden gekocht voor 5.000 gulden.

Daarna bleek echter dat het stuk land waarop de schans was gebouwd, op het grondgebied van de gemeente Haren lag. De grond werd namelijk door het Rijk in bruikleen genomen zodra en zolang er een (militair) bouwwerk gevestigd was. Zodra het bouwwerk afgebroken was, ging het bezit van de grond weer over in handen van de rechtmatige eigenaar. Om die reden moest Groningen alsnog 10.000 gulden vergoeding betalen aan de gemeente Haren. De schans werd in 1885 afgegraven waarna men op deze plek met de aanleg van de nieuwe vuilstortplaats begon.

Onrust over locatie nieuwe veemarkt

Toen het plan om in het zuiden van de stad een nieuwe veemarkt aan te leggen bekend werd, dienden ‘neringdoenden en kasteleins’ in het noorden van de stad verschillende bezwaarschriften in bij de gemeenteraad. Hierin werd met ‘klem van redenen’ betoogd, dat de nieuwe veemarkt niet in het zuiden, maar in het noorden van de stad moest worden aangelegd.

Want, zo betoogden zij, het noorden was gelegen aan de wegen vanwaar het meeste hoornvee werd aangevoerd. En tevens zou de nabijheid van het Noorderstation voor het veevervoer per trein een groot voordeel zijn.

Maar ook bewoners van de Oosterpoortwijk lieten zich horen. Zij stuurden een bericht naar het gemeentebestuur waarin zij lieten weten te vrezen voor verstoring van hun nachtrust, vernieling van hun tuinen, bevuiling van de trottoirs en de daarbij behorende hinderlijke stank.

Alle bezwaren werden terzijde geschoven. Volgens het College zouden er bij realisering van de veemarkt op een andere plaats, dezelfde klachten van andere omwonenden komen.

Pleit beslist: veemarkt naar de Trompsingel

Het pleit werd uiteindelijk, na heftige discussies in de gemeenteraad, beslist ten gunste van de Trompsingel op de plek waar de Drekstoep had gestaan.

Er waren goede redenen voor deze plek: de gemeente kon bouwen op eigen grond en er was daar ruimte in overvloed. Ook met het oog op het vervoer van vee per trein waren er goede verbindingen van en naar Duitsland, van en naar het westen van Nederland en via Harlingen naar Engeland. Daarvoor werd een perron voor het laden en lossen van vee aangelegd bij het spoortracé aan de Verlengde Feithstraat (aan de andere kant van de Verlengde Lodewijkstraat).

De veemarkt bleek ook van groot economisch belang voor de Oosterpoortwijk. Rondom de markt ontstond allerlei bedrijvigheid. Logementen en hotels als ‘De Koophandel’ en ‘Marktzicht’ raakten al op maandagavond bevolkt met veehandelaren die, soms vanuit Holland, naar de Groninger veemarkt kwamen.

En op dinsdagmorgen deden de cafés in de wijk goede zaken: elke veeverkoop diende, volgens de traditie, bezegeld te worden met een borrel. Daarnaast hadden veel Oosterpoorters een bijverdienste vanwege de mogelijkheid van veestalling en hooiopslag of als veedrijver, marktschoonmaker, koemelker, sneeuwruimer of visboer.

●●Terzijde Het vertrek van de veemarkt aan de Trompsingel eind 1969 naar de Sontweg (zie hieronder) had dan ook een aantal negatieve effecten voor de Oosterpoortwijk. Het levendige karakter van het veemarktplein maakte plaats voor ‘een ontzielde vlakte met geparkeerde auto’s’. En langzaamaan kwijnden talrijke cafés weg. Een aantal caféhouders aan de Veemarktstraat sloot na 1970 dan ook hun deuren. En de hotels Parkzicht, Marktzicht, De Koophandel, Wichers, De Vries en De Ville verdwenen eveneens na verloop van tijd.●●

Veemarkt Trompsingel in gebruik genomen

De nieuwe veemarkt kwam ‘den 11 October 1892 in exploitatie’. Alle handel in levend vee te Groningen vond daar op de dinsdag plaats. De veemarkten op de Ossenmarkt en bij het Noorderkerkhof werden gesloten. Ook de Groningse paardenmarkt die gehouden werden langs de Hereweg, werd vanaf die dag op de nieuwe veemarkt gehouden. De marktmeester werd gehuisvest in een woning aan de markt.

De nieuwe veemarkt Groningen in 1907

De nieuwe veemarkt Groningen in 1907

De nieuwe veemarkt had niet minder dan 235.141,62½ gulden gekost. De markt kreeg een oppervlakte van ruim 17.000 m2. Die was, aldus een tijdgenoot: ‘Een model in alles, wat van een goede en ruime veemarkt kan verlangd worden. Het grote financiële offer woog op tegen de aanzienlijke verbeteringen die daardoor teweeg werden gebracht. Daarenboven is de veehandel zodanig toegenomen, dat de kosten van exploitatie en de te betalen rente over het geïnvesteerde vermogen uit de opbrengsten van de veemarkt konden worden bestreden’.

Toestand van de Vee- en Paardenmarkt in 1906

Hieronder een overzicht van de resultaten overgenomen uit de originele losse bijlage Z behorende bij Hoofdstuk XL uit dit boekwerkje.

Verslag aangaande de toestand van de Vee- en
Paardenmarkt in de gemeente Groningen over het jaar 1906

Terrein en gebouwen

●Ter aanvulling van de verandering, het vorig jaar aangebracht, ten opzichte van een andere indeling der markt, zijn nog op het gedeelte dat nu voor varkensmarkt is bestemd, hokken voor biggen aangebracht.

Kon in het vorig verslag nog slechts worden verondersteld, nu kan worden geconstateerd, dat een en ander een grote verbetering is geweest en dat ook de financiële gevolgen gunstig zijn geweest.

Ten gerieve van het reinigen van de markt werd een sproei- of haspelwagentje aangeschaft. In de kiosken werd gas aangelegd voor verwarming.

Controle der financiën
Voor bezoldiging van de beambten werd uitbetaald:
Marktmeester 600 gulden
Adsistenten, 1e halfjaar 796 gulden
Adsistenten, 2e halfjaar 744 gulden
Totaal 2140 gulden

Veterinair toezicht
Met het toezicht bleven belast de gemeenteveearts K.F. Wiersum en de veeartsen H.J. de Vries en A.W. Heidema. Voor bezoldiging van de beide laatsten werd uitbetaald 610,50 gulden. De Rijksbijdrage in de kosten van het veterinair toezicht bedroeg over 1906 weer 350 gulden.

Politietoezicht
Het politietoezicht vorderde in 1906 een uitgaaf van 208 gulden.

Aanvoer en inkomsten
Het inkomsten van de veemarkt in 1906 bedroeg 16.810,94 gulden
In 1905 was dit tegen 14.607,00 gulden.

Aanvoer en marktgelden per beest
36.124 stuks runderen à 20 cents – totaal 7224,80 gulden
11.206 stuks vette kalveren à 10 cents – totaal 1120,60 gulden
251 graskalveren à 6 cent – totaal 15,06 gulden
38.643 schapen à 5 cent – totaal 1932,15 gulden
33.149 lammeren à 2 cent – totaal 662,98 gulden
653 bokken en geiten à 4 cent – totaal 26,12 gulden
20.365 stuks varkens 10 cent – totaal 2036,50 gulden *)
46.134 biggen à 3 cent – totaal 1384,02 gulden *)
601 paarden à 25 cent – totaal 150,25 gulden
4 veulens à 15 cent – totaal 0,60 gulden
Geen ezels en muilezels à 5 cent – totaal — gulden
Gebruik grote weegschaal 370 à 25 cent – totaal 92,50 gulden
Gebruik kleine weegschaal 21.526 à 10 cent – totaal 2152,60 gulden

Totaal der inkomsten over 1906 was een bedrag van 16810, 94 gulden.
Totaal aantal aangevoerd: 187.130 stuks vee

*) Met de nieuwe Verordening op de Vee- en Paardenmarkt, in ’t begin van 1906 ingevoerd, is de onderscheiding tussen vette en magere varkens, vette en magere biggen vervallen. Er wordt nu geheven: van varkens 10 cent, van biggen 3 cent.

Joodse veehandelaren op de veemarkt

Koeien die oud wordt en minder melk gaan geven, worden vervangen. Dat gebeurt ook als een koe ‘moeilijk melkt’, niet drachtig wordt of andere gebreken vertoont. Om deze redenen werd vee te koop aangeboden. Veel boeren verkochten vroeger zelf hun vee. Andere boeren, die verder van de Groningse veemarkt af woonden of er geen tijd voor hadden, maakten vaak gebruik van joodse veehandelaren.

Op het platteland in de provincie Groningen vervulden joden als slachters en slagers een belangrijke rol. In 1806 werden alleen al in het Oldamt 113 slagers geteld van wie 42 (37%) joods waren. Ook waren ze in belangrijke mate betrokken bij de veehandel en de handel in huiden en verwerking daarvan in leerlooierijen.

Dat had te maken met het feit dat het beroep van (vee)handelaar en slager in het plakkaat van 16 juni 1754 zonder enige beperking aan joden toegestaan. Het uitoefenen van andere beroepen was echter aan allerlei regels gebonden wat onder meer betekende dat joden niet werden toegelaten tot de toen bestaande gildes.

Het vee werd oorspronkelijk door gespecialiseerde veedrijvers lopend naar de Groninger veemarkt gebracht. Tot de opkomst van vrachtauto’s eind jaren twintig van de vorige eeuw werd vee ook op schuiten naar de stad gevaren. Vee dat al op maandag werd afgeleverd, werd op stal gezet bij café Topper aan het Winschoterdiep, vlakbij de veemarkt. Die familie had connecties met joodse veehandelaren.

Geen veemarkt op de sabbat

Al in juli 1808 had koning Lodewijk Napoleon beslist dat vanwege de sabbat veemarkten niet meer op zaterdag (de joodse zondag) mochten plaatsvinden. Hieruit blijkt hoe belangrijk joodse veehandelaren waren in de veehandel. Want ‘zonder joden was er weinig handel’ was het gezegde. De veemarkt van Leeuwarden werd om die reden van de zaterdag naar de vrijdag verplaatst.

Joodse veehandelaren vormden een gevarieerd gezelschap, elk met een eigen specialiteit. Sommige van hen waren opkopers van schapen, geiten, lammeren of kippen en konijnen omdat die minder kapitaal vergden. Op de eerste plaats kwamen de veehandelaren, die dagelijks de boer opgingen. ‘De jeude komt d’r an’, zeiden de boeren, als ze hun vaste joodse veekoopman verwachtten.

Sommigen van hen handelden, al was dat strijdig met de voorschriften van hun geloof, in varkens en paarden. Het verhaal gaat dat de rabbijn van Groningen altijd met de hoed voor de ogen langs de paardenslagerij in de Folkingestraat (de vooroorlogse joodse buurt) liep om vooral die ‘treife troep’ niet te hoeven aanschouwen.

Joodse veehandelaren die na de oorlog hun beroep nog uitoefenden op de Groningse veemarkt waren: Bram Markus, Leo Goudsmit, de gebroeders Dalsheim, Aalje van Dam (schapen), Herman Zuidema, Salomon Cohen, Simon de Beer, Frits Heilbron, Meijer Vleesblok, Alfred van der Zijl en Bentje Levie. De gebroeders Cohen kwamen uit Emmen. Uit Hoogeveen kwamen Nico Cohen, Sallo Braaf en Herman Braaf, die in 1946 met zijn 15 jaar de jongste veekoopman van Nederland was.

Joodse veehandelaren kochten voor hun afnemers op bestelling vaak grote aantallen koeien van een bepaalde soort, zoals pinken, guste [niet-drachtige koeien], drachtige vaarzen, drachtige koeien, vers afgekalfde koeien of koeien voor de slacht. Ook was er handel in de zogenaamde worstkoeien [magere koeien], die werden aangekocht voor worstfabrieken.

Veehandelaren uit het westen van het land kwamen wekelijks op de veemarkten in Zwolle, Hoogeveen, Groningen en Leeuwarden hun specifieke inkopen doen. Zo kochten Jo en Sam Meijer uit Leiden uitsluitend Groningse blaarkopkoeien.

De grootste inkopers onder hen, zoals Cor en Reijer Hollander, kochten in het voorjaar in een week tijd wel zo’n 150 tot 200 guste koeien. Die werden daarna verkocht op de druk bezochte veemarkt in Rotterdam, met als bestemming de weiderijen in Noord- en Zuid-Holland en Zeeland. In het najaar werden deze koeien, als z.g. ‘vetweiders’, weer verkocht aan grossiers of aan slagers. Er waren ook veehandelaren die uitsluitend vee voor de export kochten; zij werden beschouwd als de besten onder de joodse veehandelaren.

Ernstige verkeersproblemen in de Oosterpoort

Al ver voor de Tweede Wereldoorlog werd een groot gedeelte van het vee in vrachtwagens naar de markt gebracht. Dit veroorzaakte toen al problemen zoals in het tijdschrift ‘Het Noorden Woord en Beeld’ van april 1932 te lezen was:

“Een enorme drukte vertoonde Dinsdag 26 April de Veemarkt te Groningen: een aanvoer van plm. 2.000 stuks was bijna niet te bergen en vele zijstraten – niet eens zelfs in de onmiddellijke nabijheid van de markt! – mochten profiteren van het parkeren der onafzienbare rijen veeauto’s met hun welluidende en geurende ladingen! En wie per trolley een trein moest halen, deed beter te gaan lopen …. een onhoudbare toestand in een dichtbevolkt stadsdeel!”

In 1951 bracht de gemeente een rapport uit over de verkeersproblemen in de Oosterpoortwijk waarin de al in 1932 genoemde problemen nogmaals werden bevestigd. In 1954 bleek dat ingrijpen gewenst was, maar niet alleen vanwege de overlast in de wijk. Het bleek namelijk dat een deel van de veehandel zich door de verkeersproblemen in Groningen naar de veemarkten van Leeuwarden, Sneek en Hoogeveen had verplaatst. Bovendien voldeed de onoverdekte Groninger veemarkt niet meer aan de eisen des tijds. Dat bleek overduidelijk tijdens de aanhoudende sneeuwval in de winter van 1958.

Drukke veemarkt aan de Trompsingel in 1935

Drukke veemarkt aan de Trompsingel in 1935

Het was dan ook niet zozeer de groei die maakte dat de veemarkt verplaatst werd, als wel het feit dat de veemarkt gewoonweg verouderd was. Leeuwarden had toen al een overdekte hal. En Groningen kon daarmee vergeleken natuurlijk niet achterblijven.

Het Nieuwsblad van het Noorden van 29 september 1956, bracht in het artikel ‘Streven naar een nieuw marktterrein’ de problemen rond de veemarkt duidelijk naar voren: “De behoefte aan een nieuwe veemarkt blijft zich, als gevolg van de onhoudbare verkeerstoestanden, doch niet minder door haar verouderde en onvolkomen inrichting, in sterke mate opdringen.”

De totale aanvoer van vee in 1955

Om een indruk te krijgen van de aanvoer van vee aan de Trompsingel:
Runderen 52.507 stuks, nuchtere kalveren 44.173 stuks, vette- en graskalveren 4.044 stuks, schapen 17.541 stuks, lammeren 11.669 stuks, varkens 22.554 stuks, biggen 23.016 stuks, bokken en geiten 1.574 stuks en paarden 625 stuks. De totale aanvoer was 177.703 stuks vee waarvan de omzet werd geschat op 55 miljoen gulden.

Het lijkt misschien een goede omzet maar de Groningse veemarkt behaalde daarmee slechts de 8e plaats in de lijst van de belangrijke veemarkten in ons land.

Exploitatieoverzicht Marktwezen Groningen

De afdeling Marktwezen in Groningen had een jaar later, in 1956, wel een exploitatievoordeel van 75.891,30 gulden (de raming was 72.967 gulden). Dat bedrag werd aan de gemeente overgemaakt.

Er werd daarbij geen specificatie gegeven. Dat gebeurde wel in het jaar 1959. Het is interessant te zien hoe zo’n exploitatievoordeel ontstaat: ‘De veemarkt leverde een nadelig saldo op van 6.933,85 gulden. Nadelig waren ook het Bodeterrein met 7.459,60 gulden en de standplaatsen op de weekmarkten met 3.056,34 gulden. Een voordelig saldo leverden de verkoopstandplaatsen elders in de stad op: 23.533,70 gulden. Daarnaast was de opbrengst van de kermissen en circussen totaal 92.275,72 gulden, zodat aan de Gemeente Groningen toch nog 98.359,63 gulden kon worden afgedragen’.

●●Eind 1964 nam de Gemeenteraad de het besluit de Groninger veemarkt te verplaatsen naar een nieuwe hal aan de Sontweg. Het Nieuwsblad van het Noorden trok er op uit om diverse omwonenden en andere betrokkenen bij de oude veemarkt te interviewen. Op de website van Groninganus is een mooi verhaal te lezen over de veemarkt aan de Trompsingel.

Film ‘Impressie Veemarkt Trompsingel’

In 1969 verhuisde de Veemarkt in Groningen naar de Sontweg. De film ●●Impressies Veemarkt 1969 ●● geeft een goede indruk van de laatste marktdagen aan de Trompsingel.

Nieuwe veemarkthal aan de Sontweg

In 1964 besloot het Groningse gemeentebestuur tot het bouwen van een modern veemarktcomplex. De Sontweg, gelegen in een nieuw ontwikkeld industrieterrein, bleek de beste locatie: goed bereikbaar voor vervoerders en bezoekers, veel parkeerruimte en dicht bij het slachthuis aan het Damsterdiep

De beschrijving van de overdekte veemarkt luidde als volgt: ‘De nieuwe veemarkthal wordt gebouwd op een marktplein van ongeveer tien hectare aan de Sontweg en zal rond 11 miljoen gulden kosten. Er komt onder meer een overdekte markthal die plaats biedt aan 2.100 runderen, verder komen er een café-restaurant, een dienstgebouw, een pluimveemarkt, een schapenmarkt, een keuringsterrein, een kantoor met opslagruimte, een kantoor voor de controledienst en een ruime parkeergelegenheid.’

In 1966 werd gemeld dat de Rijksgoedkeuring voor de bouw van de nieuwe veemarkt in het eerste kwartaal van 1967 tegemoet kon worden gezien. En als er geen bijzondere stagnaties optraden, zou in het voorjaar van 1968 de verhuizing van de oude veemarkt plaats kunnen vinden.

De Groningenhal aan de Sontweg

De aanname, dat de veemarkt in het voorjaar van 1968 zou verhuizen, bleek niet haalbaar. De Groningenhal (zoals de nieuwe veemarkt werd genoemd) werd op 6 januari 1970 in gebruik genomen. Het was de grootste overdekte ruimte in Groningen, ruim drie keer groter dan de Martinihal (nu Martini Plaza). De bouwkosten vielen achteraf mee. Die waren 10 miljoen gulden waarvan een niet onbelangrijk deel uit een EEG-fonds kwam.

Sluiting veemarkt Groningenhal Sontweg

Twintig jaar na de ingebruikneming verscheen in 1990 een rapport in opdracht van de Groep Nederlandse Veemarkten, uitgevoerd door het Landbouw Economisch Instituut (LEI). De conclusie was, dat van de toen nog twaalf functionerende veemarkten in Nederland, op termijn slechts vijf konden overblijven. Dat zouden zijn: Den Bosch, Utrecht, Leiden, Zwolle en Leeuwarden.

De Leeuwarder wethouder van Marktzaken had al eerder olie op het vuur gegooid met zijn uitspraak dat er op termijn in de drie noordelijke provincies nog maar plaats was voor één veemarkt. Het beste zou volgens hem dan zijn at de noordelijke veemarkten gingen fuseren. Het zal niet verbazen dat hij Leeuwarden de meest geschikte vestigingsplaats achtte. Dat viel in Groningen natuurlijk slecht.

In 1996 bracht een commissie onder leiding van Herman Wijffels, de toenmalige Rabo-topman, een rapport uit met de onomwonden uitspraak: ‘Veemarkten in Nederland zouden moeten worden opgedoekt. Besmettelijke dierenziekten, zoals MKZ [mond en klauwzeer] zouden zich anders veel gemakkelijker kunnen verspreiden’.

Groningenhal leidde zieltogend bestaan

Feit was dat de Groningenhal een zieltogend bestaan leidde. Al in het eerste jaar van de opening was er een tekort van 1 miljoen gulden en de tekorten bleven bestaan. Drie jaar na het in gebruik nemen van het veemarktcomplex dreigde wethouder Max van den Berg (PvdA) zelfs met een eventuele sluiting van de Groningenhal vanwege een groot exploitatietekort. De veehandelaren reageerden zeer verbolgen. Max van den Berg bood uiteraard excuses aan: zijn opmerking zou slechts bedoeld zijn ‘om een discussie op gang te zetten’.

Een ander nadeel voor de veemarkt was de geringe ‘veedichtheid’ in de provincie (Groningen was meer een landbouwprovincie dan een veeteeltprovincie). Ook was de concentratie van veehouders het grootst in het westelijk gelegen deel van de provincie. Hierdoor werd de ligging van Leeuwarden wat betreft vervoer voor deze veehouders aantrekkelijk. En dat er jaarlijks zo’n 40.000 stuks rundvee naar de Groningse markt gebracht werd, was inderdaad wat weinig in vergelijking met andere grote veemarkten.

Feit was eveneens dat er op de maandag een schapenmarkt was en op de dinsdag de eigenlijke veemarkt werd gehouden. De overige vijf dagen werd de grote Groningenhal zelden gebruikt. Grote winstgevende evenementen, zoals die in de Frieslandhallen in Leeuwarden plaatsvonden, werden er niet in de Groningenhal gehouden. Daarvoor werd altijd de Martinihal (thans Martini Plaza) gebruikt.

Zo nu en dan vonden er wel activiteiten op wat grotere schaal plaats in de Groningenhal. Daarbij ging het dan ondermeer om: het afnemen van massatentamens van de Rijksuniversiteit van Groningen, circusvoorstellingen, de jaarlijkse stierenkeuringen, de provinciale schapenfokdagen met veiling, publieke veilingen (à contant) etc.

Toch werd de Groningenhal veel genoemd in krantenadvertenties. Maar dat betrof dan vooral het gebruik van het café-restaurant voor velerlei kleinschalige doeleinden als: beurzen voor modelsporen, postzegelbeurzen, mineralen en fossielen en ook voor trouwrecepties, hengelconcoursdiners na afloop van de viswedstrijd, grote verjaarspartijen, veilingen, publieke verkopen, boedelveilingen, boekenbeurzen etc. etc.

Einde bestaan veemarkt in Groningen

Na het verschijnen van het rapport van de Commissie Wijffels in 1996, hield de Groninger veemarkt aan de Sontweg nog vijf jaar stand. Maar op vrijdag 24 augustus 2001, kwam er een einde aan het bestaan van veemarkten in Groningen. Ongeveer op de plek waar ooit de Groningenhal stond, staat nu het gebouw van IKEA.

Dat einde van de Groningse veemarkt werd zo’n 18 jaar later als volgt verwoord: ‘De sluiting genoot de duidelijke voorkeur van het gemeentebestuur: er moest geld bij. En bovendien: er was in het Noorden nog een veemarkt: die in Leeuwarden.’ verklaarde oud-wethouder Marktzaken René Paas (CDA) in een terugblik op 24 augustus 2019 voor RTV Noord.

De veemarkt (met dank aan Wikimedia)

De veemarkt (met dank aan Wikimedia)

Geraadpleegde literatuur
J.A. Feith – Uit Groningen’s verleden.
Beno Hofman – De Groningse reiniging.
Jan Kraak – Hak, Pak en Zak
Gerard Offerman – De Oosterpoort.
J. Suringa – Groningen in zijn verleden en zijn heden.
W. Gijsbers – Kapitale ossen. De internationale handel in slachtvee in Noordwest Europa (1300 – 1750)

●●Bovenstaand artikel is grotendeels ontstaan op basis van ettelijke krantenartikelen afkomstig van de digitale krantenbak www.delpher.nl.
Probeer die krantenbak zelf eens met als zoekterm: ‘pruimtabak’.
U zult gegarandeerd verbaasd zijn.