●● Nederland was in de periode rond 1850 sterk verpauperd en verzwakt door honger, ziekten, alcoholisme en hoge sterftecijfers onder de armen. De hervormingsgezinde Hygiënisten wilden hierin verandering brengen.

Hygiënische omstandigheden in Nederland

De hygiënische omstandigheden in Nederland waren omstreeks 1850 zeer slecht vergeleken met andere Europese landen. Zo kende Nederland een hoog sterftecijfer, dat zowel een gevolg was van ‘de verschrikkelijke sterfte die er onder de kleine kinderen heerscht’ als van de slechte gezondheid van de armen die woonden in krotwoningen in stegen, gangen en sloppen in overbevolkte stadswijken.

De vooraanstaande Groningse hygiënist Levy Ali Cohen (waarover later meer) was in die tijd een van de bekendste publicisten op het gebied van medisch-hygiënische onderwerpen. Volgens hem was het verschil in levensverwachting tussen hen die werden geboren ‘op de donzen kussens van den rijke of op het stroo-Ieger der bedelares’ te stellen op achttien levensjaren.

De oorzaak hiervan werd ontstond  vooral door het grote verschil in sterfte tijdens het eerste levensjaar. In de armenwijken was deze twee keer zo hoog als bij de betere  standen. De kindersterfte werd daarmee de graadmeter van de bestaande hygiënische en sociale omstandigheden waaronder het grootste deel van de Nederlandse bevolking in die jaren moest leven.  

Volgens Ali Cohen lag Nederland vergeleken bij de buurlanden ‘al te zeer ten achteren’ en was de overheid ‘nalatig’ omdat een ‘openbare gezondheidsregeling’ nog niet bestond. Hij vond dat in zekere zin onbegrijpelijk, omdat de staat hierdoor veel schade leed vanwege ‘het verlies van onberekenbare menschenkrachten en menschenlevens’, wat volgens hem een ‘een te duren prijs’ was.

Hygiënisten en de ‘openbare hygiëne’

Er ontstond in die jaren een groep hervormingsgezinde artsen, ingenieurs, bestuurders en politici die zich ‘Hygiënisten’ noemden. Zij  waren het met elkaar eens dat de grootste invloed op de gezondheidstoestand van de (Nederlandse) bevolking werd bepaald door ‘de ligging der plaats, de inrigting der woningen, de levenswijze, de voeding en de werkzaamheden der ingezetenen’.

Vooral goede voeding en schoon water was in hun ogen van het grootste belang voor de volksgezondheid, naast meer welvaart die nodig was om betere kleding, betere huisvesting en betere voeding mogelijk te maken. Geldgebrek bij de armen maakte dat ondervoeding in Nederland op grote schaal structureel voorkwam en dat honger voor mensen van de laagste klasse een bekend verschijnsel was.

Dokter S.Sr. Coronel, een bekende hygiënist uit Amsterdam, noemde Hilversumse arbeiders uit een textielfabriek ‘waggelende geraamten’. Zij aten om hun honger te stillen in de fabriek van het ‘sterkmeel’, een papje waarmee de textiel-vezels steviger werden gemaakt. De werkgever vond dat het personeel diefstal pleegde en maakte er een eind aan door er vergif doorheen te mengen.

De journalist Louis M. Hermans zag ’twee kleine, magere en wasachtigwitte kindertjes. Twee kindertjes van een jaar oud, met groote hongeroogen, met armpjes en beentjes als trommelstokken, met lijfjes als gevilde konijntjes’. Hongeroedeem was in die tijd geen zeldzaamheid. Bij het straatbeeld hoorden ook mensen met groeistoornissen als gevolg van ondervoeding.

De voorlopers van de hygiënisten

Al in 1770 noemde de Groningse medicus Wouter van Doeveren het onderzoek naar dit onderwerp ‘de grondslag der Geneesoeffening’. Volgens hem behoorden artsen dan ook veel aandacht te besteden aan de ligging en de gesteldheid van het woongebied, aan de kwaliteit van het oppervlaktewater, aan de ‘openbaare zindelijkheid’ en de verbeteringen in de leefwijze en hygiënische gewoonten van de bewoners. [NB. Wouter van Doeveren wordt in Groningen nog herdacht met een straatnaambord aan het Wouter van Doeverenplein vlakbij de Kapteynlaan.]

Een ander onderwerp waartegen vooruitstrevende artsen bezwaar maakten was het begraven op kerkhoven rond de kerk te midden van de stedelijke bebouwing. Tijdens de Franse overheersing werd bepaald dat er begraafplaatsen buiten de bebouwde kom moesten worden aangelegd, maar nadat de Fransen in  1813 vertrokken waren, was het oude systeem weer hersteld. Ook werd er nog steeds begraven binnen de kerk.

In publicaties werd die situatie ‘schandelijk, schadelijk en verfoeijelijk genoemd.
Men stelde dat de onvermijdelijke inwerking op reuk en maagzenuwen zich uitte in ‘misselijkheeden, brakingen, zenuwaandoeningen en soms gevaarlijke ziekten’. De ‘algemeene kerkhoofdpijn’, die kennelijk veel voorkwam, werd dan ook aan de rotting van de lijken onder de kerkvloer toegeschreven.

●● Terzijde  Op het noordelijk deel van het Nieuwe kerkhof aan de Oude Boteringestraat in Groningen bevond zich rond 1800 een waterput. Omwonenden konden daar tegen betaling gebruik van maken. Het nabij gelegen Juffer Tette Alberdagasthuis heeft dat  waarschijnlijk gedaan. Zij betaalden voor negen éénkamerwoningen in 1796 een bedrag van 9 stuivers per jaar. Of dit hygiënisch verantwoord was laat zich raden. Er schijnt vaak geklaagd te zijn over de kwaliteit van het drinkwater…

Gezondheid verbeteren door wetgeving

De Hygiënisten publiceerden artikelen over het belang van persoonlijke hygiëne, schone kleding, gezond eten, frisse lucht en goede verwarming en ijverden voor schoon drinkwater, aanleg van riolering, vaccinaties en de bestrijding van besmettelijke ziekten.

Daarnaast waren zij de mening toegedaan dat de overheid en de lokale autoriteiten het voortouw moesten nemen om de gezondheid van hun burgers te verbeteren. Daarbij moest de vóór 1860 gebruikelijke politiek van staatsonthouding op het gebied van de volksgezondheid worden beëindigd.

De meeste hygiënisten in het prebacteriologisch tijdperk vóór 1880, waren van mening dat epidemieën vooral werden veroorzaakt door de slechte kwaliteit van de lucht. Door die ‘slechte lucht’, miasma geheten, werden mensen ziek. De artsen / hygiënisten die hiervan overtuigd waren, werden miasmatici genoemd.

Het door hen genoemde ‘rottingsproces’ moest men, aldus deze miasmatici, bestrijden door vuilnis op straat op te ruimen, open riolen, smerige en stinkende diepen en grachten te dempen en door vooral de levensomstandigheden  van de ‘arme standen’ te verbeteren.

Ook werd voorgesteld krottenwijken af te breken waar de gemeentelijke bestuurders van die tijd niet voor voelden. Niet alleen vanwege de kosten maar ook omdat er toen nog geen mogelijkheid bestond om van gemeentewege tot onteigening van woningen over te gaan of eisen aan woningbouw voor te schrijven. Dat zou pas mogelijk worden bij de invoering van de Woningwet in 1901.

De Groningse hygiënist Levy Ali Cohen

Levy Ali Cohen (1817 – 1889) studeerde te Groningen en vestigde zich daar na zijn promotie als arts. Hij was behalve arts vooral hygiënist.

In 1853 werd Ali Cohen, samen met enkele andere hygiënisten, uitgenodigd door minister J.R.Thorbecke (1798-1872) om bij te dragen aan de hervorming van de geneeskundige wetgeving. Dit leidde in 1862 tot vier wetsontwerpen voor medische aangelegenheden, die in 1865 werden ingevoerd.

Daarbij was o.a. de belangrijke ‘Wet op het Geneeskundig Staatstoezicht’. Hieruit kwam voort het ‘Staatstoezicht op de Volksgezondheid’. Dit bestond uit inspecteurs en geneeskundige raden die op lokaal niveau bijdragen leverden aan de verbetering van de volksgezondheid.

Portret Levy Ali Cohen (1817 – 1889)

Portret Levy Ali Cohen (1817 – 1889)

Ali Cohen kreeg in 1866 een aanstelling als inspecteur in Overijssel en Drenthe. Al snel kreeg hij in Drenthe te maken met een cholera-epidemie (1866), een tyfusepidemie (1870) en in de jaren daarna met de uitbraak van een pokkenepidemie. In 1869 werd Ali Cohen benoemd tot inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht in de provincies Groningen en Friesland.

Gezaghebbend medicus Ali Cohen

Levy Ali Cohen was in de periode 1850-1860 één van de meest gezaghebbende medici in Nederland. In 1849 behoorde hij tot de oprichters van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. Daarnaast was hij in de jaren 1849 -1856 redacteur van het Nieuw Praktisch Tijdschrift voor de Geneeskunde.  

In 1857 raakte hij nauw betrokken bij de oprichting van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde waarbij hij tot 1870 redacteur was van de onderwerpen ‘Medicina politica’, ‘Hygiena publica’ en ‘Binnenlandse berichten’.

En met de uitgave van het Statistisch geneeskundig jaarboek droeg Ali Cohen bij aan het gebruik van statistische gegevens in de medische wetenschap. Ook was hij in 1872 nauw betrokken bij de oprichting van de ‘Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering der Koepokinenting in Nederland’.

Ali Cohen was bovendien zeer actief op publicitair gebied. Zo schreef hij een ingezezonden mededeling in het Nederlandse Tijdschrift voor Geneeskunde uit 1859. Hierin reageert hij op een krantenartikel waarvan de kop luidde: Een in ons land officieel bekend gemaakt geval van een schijndood kind, dat op het punt was van levend begraven worden’. Hij pleitte ervoor dat de dood uitsluitend zou worden vastgesteld door een bevoegde arts.

Eerst bij de Begrafeniswet uit 1869 werd geregeld dat ‘verlof tot begraven’ pas mocht worden verleend na de ondertekening van een overlijdensverklaring door de behandelend arts of een gemeentelijk lijkschouwer. Bovendien moest daarbij worden getracht de doodsoorzaak vast te stellen.

Handboek der openbare gezondheidsregeling

Van zijn hand verscheen in 1872 het eerste Nederlandstalige overzichtswerk over de openbare gezondheidszorg. Het werd uitgebracht toen de hygiënistische beweging op haar hoogtepunt was. Het boek draagt de titel:  ‘Handboek der openbare gezondheidsregeling en der geneeskundige politie met het oog op de behoeften en de wetgeving van Nederland’.

De oorspronkelijke uitgave bestaat uit twee delen met totaal 1.200 pagina’s. Dankzij Google-books is het eerste deel van dit fascinerend boek digitaal in te zien.

Om het werk te voltooien riep Ali Cohen de hulp in van een tiental deskundige collega-hygiënisten. Zij schreven over de meest uiteenlopende onderwerpen als voedingshygiëne, woonomstandigheden, arbeidsgeneeskunde, hygiënische omstandigheden in steden, ziekenhuizen en scholen, volksziekten, zorg voor een gezond nageslacht, openbare hygiëne en bestaande opvattingen over de preventie en bestrijding van ziekten.

Kort overzicht van voorstellen en suggesties

In het Handboek werden bij de ‘Vereischten van eene gezonde stad’ behoorlijke ruimte, frisse lucht en goed drinkwater als ‘hoofdvereischten’ genoemd. Uiteengezet werd hoeveel ruimte elke inwoner ter beschikking moest staan, wat de ideale lengte en breedte van straten was, welk belang pleinen hadden als ‘luchtreservoirs’.

Ook werd gewezen op het nut van openbare plantsoenen en op de noodzaak om fabrieken, slachthuizen en bewaarplaatsen van lompen en beenderen (vanwege miasma – de stankoverlast) buiten de bebouwde kom te plaatsen.

Ali Cohen benadrukte in het Handboek dat de bestrijding van sociale en sanitaire misstanden van het grootste belang was voor een beter beleid op het gebied van de volksgezondheidsbeleid.

Genoemd daarbij worden de betekenis van de instelling van een keuringsdienst van waren, een krachtige aanpak van de vervalsing van voedingsmiddelen, bescherming van het milieu, afschaffing van de kinderarbeid, bevordering van de hygiëne in openbare gebouwen, aanleg van rioleringen en drinkwaterleidingen, de organisatie van een vuilophaaldienst, het ontmoedigen van huwelijken tussen zieke mensen en het bouwen van ‘gezonde woningen’.

Aan de hand van buitenlandse voorbeelden werd een groot aantal te nemen maatregelen voorgesteld: een verbod op het verhuren van kelderwoningen, voorschriften voor een gezonde inrichting van huizen, toezicht door armbesturen op de zindelijkheid van de woningen van armen.

Nauwe en bedompte straten moesten ruimer worden gemaakt, sloppen en zinkputten moesten worden opgeruimd en er moesten goede en goedkope woningen komen voor armen en arbeiders.

Andere voorstellen bestonden uit het nemen van strenge maatregelen op het gebied van de prostitutie, verbetering van de openbare verlichting, de bouw van openbare bad- en wasplaatsen en zwemscholen en het plaveien van wegen.

Gezonde woningen

Bij ‘gezonde woningen’ was veel aandacht voor de ventilatie, waardoor voldoende ‘zuivere lucht’ de woningen kon binnenstromen:  ‘Wordt de ruimte waarin de mens leeft van de buitenlucht afgesloten en te klein of te overbevolkt, dan teert hij voor een deel op de verbruikte lucht van zich zelven of van zijne medgezellen. Doch deze ten laatste van zuurstof beroofde lucht wordt allengs ten eenenmale ongeschikt ter ademhaling, met andere woorden tot bloedzuivering en alzoo tot onderhoud des levens’. Dat was ook de reden waarom volgens de Hygiënisten de bedompte, vochtige kelderwoningen moesten verdwijnen.

Bij de bouw van woningen werd niet allen aangedrongen op het creëren van hygiënische voorzieningen zoals privaten (toiletten), maar ook dat er bij de bouw van de woningen rekening moest worden gehouden met het privéleven van de bewoners:

‘[…]De [ruime vrijstaande] woning wint aan reinheid en orde en de huwelijksdeugden worden daar beter aangekweekt, de opvoeding der kinderen, hun ligchamelijk en zedelijk welzijn kan daar beter in acht genomen worden, zij worden voor verleiding en slecht gezelschap beter behoed. En het gevoel van eigenwaarde wordt in eene geheele afgeslotene woning  verhoogd. Betreedt de werkman ’s avonds, vermoeid van zijn dagwerk, zijne stille woning, dan kan hij daar ongestoord zich aan het huiselijk genot overgeven. Geen luisterende ooren of bespiedende oogen omgeven hem, geene lastige buren van boven of beneden storen zijne rust. Hij is vrij en kan naar hartelust zijne rust smaken.’ […]

De invloed van Ali Cohen in Groningen

Ali Cohen heeft als inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht voor Groningen en Friesland invloed uitgeoefend op het stadsbestuur van Groningen over diverse maatregelen ter verbetering van de ‘openbare hygiëne’. Zo wees hij op de hygiënische nadelen van begrafenissen op kerkhoven binnen de gemeentegrenzen.

De grote epidemie in Groningen in 1826 die aan zo’n 2.800 Groningers het leven kostte (ongeveer 10% van de stadsbevolking) had tot gevolg dat alle stedelijke kerkhoven gesloten werden. Hiertoe was nog geen wettelijke verplichting opgelegd.  
Die verscheen pas in 1829 maar er werden nog lange tijd ontheffingen verleend.

Ver buiten de stadsmuren legde men twee nieuwe begraafplaatsen aangelegd: de Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg en de Noorderbegraafplaats met de daarnaast gelegen Israëlitische begraafplaats aan de Moesstraat waar Levy Ali Cohen in 1889 werd begraven.

Grafzerk L. Ali Cohen -Isr. begraafplaats Moesstraat – Groningen.

Grafzerk L. Ali Cohen -Isr. begraafplaats Moesstraat – Groningen

 Trage en onvoldoende reacties

Maar ook toen al was duidelijk de elke (hygiënische) verbetering geld kostte, wat vooral gemeentelijke belastingverhogingen tot gevolg had. De belasting betalende ‘betere standen’, die op basis daarvan zitting hadden in stadsbesturen,  draaiden dan op voor de kosten waardoor terughoudend werd gereageerd op dit soort voorstellen.   

Daarbij kwam ook nog dat besluiten van hogerhand vaak zeer traag tot stand kwamen. Een voorbeeld daarvan was dat er al vanaf 1840 door medici / hygiënisten werd  aangedrongen op goede wetgeving voor de medische infrastructuur van Nederland. Maar het duurde tot 1865 voor er op dit gebied wetten werden afgekondigd.

Adviserende taakopdracht

De uitvoering van de eerder genoemde ‘Wet regelende het geneeskundig Staatstoezigt’  berustte geheel bij de Hygiënisten. Maar in de praktijk werd de gemeentelijke autonomie daarbij ontzien.

De geneeskundige inspecteurs moesten met ‘voorlichting en bijstand’ de ‘werkzaamheid’ van de gemeentebesturen op gang proberen te krijgen, wat in de praktijk tegenvallende resultaten opleverde.

Ook bij de ‘Wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten’ (de Epidemiewet) uit 1872 werd slechts een adviserende bevoegdheid toegekend aan de inspecteurs. De uitvoering berustte bij de stadsbesturen.

Geen dwingende voorschriften

Langzaamaan werd duidelijk dat de wet uit 1865 aan het vervullen van de wensen van de hygiënisten weinig zou bijdragen. Het leek dan ook beter om met rijkswetten algemeen geldende voorschriften uit te vaardigen. Daarom stelden de inspecteurs zelf een wetsvoorstel op.

Met het ‘Ontwerp van wet tot voorziening tegen verontreiniging van den bodem, van den dampkring en van de openbare wateren, door faecale stoffen en ander vuil’ van 1873 gaven zij een aantal duidelijke regels voor de omgang met menselijke en dierlijke mest.

Hierbij waren inbegrepen de lozing van vervuilende stoffen uit fabrieken en werkplaatsen. Het voorstel, dat slechts vijf artikelen telde, werd door het Departement juridisch te simpel gevonden en verdween vervolgens simpel in een diepe bureaula.

Echte verbeteringen pas na 1902

In 1901 werden de Woningwet, de Ziektewet en de Gezondheidswet uitgevaardigd door het progressief-liberale kabinet Pierson-Goeman Borgesius. De meest  belangrijke wet was de Woningwet, die op 1 augustus 1902 in werking trad. Deze wet dwong de Nederlandse gemeenten de ‘slechte woonomstandigheden’ aan te pakken.  

Hierbij werden de Nederlandse gemeenten verplicht normen op te stellen, waaraan de woningen moesten voldoen. Ook werd de mogelijkheden tot ontruiming, onbewoonbaarverklaring, onteigening en afbraak in deze wet geregeld. Dat waren mogelijkheden die de gemeenten voordien niet hadden.

Tevens werd bepaald dat (coöperatieve) woningbouwverenigingen (via de gemeente) financieel door het Rijk konden worden gesteund. En ook de gemeente zelf kon desgewenst, met financiële hulp van het Rijk, overgaan tot woningbouw.

Een andere verplichting, die de Woningwet de gemeenten oplegde, was het opstellen van plannen voor nieuw aan te leggen wijken.

Veel sloppen en stegen werden daarna in de loop der tijd afgebroken waardoor de ‘slechte woonomstandigheden’ verdwenen. De Hygiënisten komt de eer toe deze problematiek op de politieke agenda gezet te hebben. Maar zij waren hun tijd zover vooruit dat de realisatie van hun ideeën, om in moderne termen te spreken, destijds niet kon rekenen op voldoende draagvlak.  

Geraadpleegde literatuur

– R.B.M. Rigter – Met raad en daad.
De geschiedenis van de Gezondheidsraad 1902-1985.
– J.W. Schot, H.W. Lintsen, Arie Rip en A. de la Bruhèze.
Techniek in Nederland in de twintigste eeuw.
Deel 6. Stad, bouw, industriële productie.
– Henk van Zon – Nederlandse Hygiënisten
Tussen droom en werkelijkheid, 1850-1875.
– Frank Huisman en Catrien Santing (red.)
Medische geschiedenis in regionaal perspectief: Groningen 1500 – 1900.
In dit boek staat een zeer uitgebreid artikel van Eddy Houwaart over Ali Cohen: Gronings romanticus en nationaal hervormer: de hygiënist Levy Ali Cohen (1817 – 1889).